ECLI:NL:RBLIM:2021:4956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
C/03/285324 / HA ZA 20-586
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en aansprakelijkheid bij verzakking van aanbouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen eisers en gedaagde over een aannemingsovereenkomst. Eisers hebben gedaagde opdracht gegeven om een aanbouw aan hun woning te realiseren. Na de oplevering traden er scheuren op in de wanden van de aanbouw, wat leidde tot de conclusie dat de aanbouw verzakte. Eisers hebben gedaagde in gebreke gesteld en vorderden schadevergoeding. Gedaagde betwistte aansprakelijkheid en stelde dat de verzakking te wijten was aan gebreken in de grond, waarvoor eisers verantwoordelijk zijn volgens artikel 7:760 lid 2 BW.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de grond waarop de aanbouw is gerealiseerd, afkomstig is van eisers en dat deze onvoldoende draagkrachtig is. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet aansprakelijk is voor de schade, omdat hij niet op de hoogte was van de gebreken in de grond en ook niet redelijkerwijs had kunnen weten dat deze bestonden. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 16 juni 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/285324 / HA ZA 20-586
Vonnis van 16 juni 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. M.M.J.F. Sijben te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.S.B.E. Reinders te Voerendaal.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eisers] met 14 producties
  • de nagezonden producties 15 en 16 van [eisers]
  • de nagezonden productie 17 van [eisers]
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 3 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 11 september 2015 heeft [eisers] aan [gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam] , opdracht verleend een aanbouw aan zijn woning aan de [adres] te [woonplaats 1] te realiseren. In de periode van oktober 2015 tot medio februari 2016 zijn de werkzaamheden uitgevoerd. Hiervoor heeft [gedaagde] een bedrag van € 61.404,25 aan [eisers] gefactureerd, welk bedrag [eisers] heeft voldaan.
2.2.
Na verloop van tijd traden er scheuren op in de wanden van de aanbouw. [gedaagde] , hierop aangesproken door [eisers] , kwalificeerde deze als krimp- en zetscheuren. Na een jaar verergerden de scheuren echter. Naar aanleiding hiervan heeft [eisers] APK Vastgoed geconsulteerd; deze constateert op 4 oktober 2018 onder meer dat de achtergevel aan de achterzijde aan het verzakken was en was losgescheurd van de bestaande bouw. Om de oorzaak hiervan te duiden heeft de daarop door [eisers] ingeschakelde [naam inspecteur] van Eff Eff Bouwpathologie het werk geïnspecteerd; deze bevestigt op 6 december 2018 dat sprake is van verzakking van de aanbouw:
“Desgevraagd is mij medegedeeld dat de fundering onder de aanbouw 400 mm breed is en op een diepte van circa 700 mm onder het maaiveld aangelegd werd. Er zijn voor deze funderingskeuze geen documenten die e.e.a. onderbouwen. Er werd geen grondonderzoek gedaan, noch heeft een constructeur een uitlating gedaan over de funderingskeuze en de wijze van uitvoering daarvan. (…).”
2.3.
Naar aanleiding van deze inspectie heeft [eisers] grondonderzoek laten verrichten door Geonius. Deze stelt op 13 maart 2019 op grond hiervan onder meer:
“5.1 Algemeen
Het uitgevoerde grondonderzoek toont een toplaag aan bestaande uit weke tot vaste leemlagen. De bovenste ca. 1,0 m is geroerd. Bij aanzet van belastingen op een dergelijke grondslag kunnen zettingen hieruit voortvloeien. Algemeen wordt gesteld dat ten gevolge van een belastingtoename in de ondergrond zettingen optreden, tot ca. 30 jaar na het aanbrengen van de belasting. De aanbouw werd in 2015/2016 gerealiseerd dus worden zettingen door de belastingtoename niet uitgesloten.
De aanbouw is gerealiseerd naast de bestaande kelder. Als gevolg van de vroegere aanleg van de kelder hebben graafwerkzaamheden plaatsgevonden. De ontgraving is naar verwachting groter uitgevoerd dan de kelder teneinde voldoende werkruimte te creëren. Na realisatie van de kelder is rondom het terrein aangevuld. De aanbouw staat naar verwachting deels op de vroegere aanvullingen. Wanneer de aanvullingen onvoldoende zijn verdicht kunnen hier zettingen uit voortvloeien.
(…)
De aangetroffen leem is, als gevolg van het relatief hoge siltgehalte gevoelig voor verweking bij contact met water. Een verweekte grondslag resulteert in een lagere sterkte en daarmee lager draagvermogen van de ondergrond. Door afname van het draagvermogen kunnen vervormingen optreden en/of verergeren met scheurvorming tot gevolg. (…).”
2.4.
Bij schrijven van 17 april 2019 heeft [eisers] [gedaagde] in gebreke gesteld en gesommeerd tot deugdelijk herstel en vergoeding van de gevolgschade. Naar aanleiding hiervan zijn partijen in overleg getreden en hebben zij op 3 januari 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin hebben zij onder meer afgesproken dat:
“Partijen ter voorkoming van meer (gevolg)schade er voor kiezen om de oorzaak van deze schade, namelijk het verzakken van het fundament onder de aanbouw eerst weg te nemen;
Daartoe zal [handelsnaam] de firma BUFIX (…) de opdracht geven om de geoffreerde werkzaamheden, uit te voeren. (…)
[eisers] en [handelsnaam] betalen ieder de helft van de kosten van BUFIX, zijnde gelet op de offerte een totaal bedrag van € 12.340,00 (excl. BTW);
(…)
[eisers] en [handelsnaam] spreken nadrukkelijk af dat partijen hiernanietfinaal gekweten zijn van enige verplichting over en weer. Zij behouden zich het recht voor om (eventueel) aanvullende schade en/of kosten nog in rekening te brengen bij de ander. (…).”
2.5.
Nadat de stabilisatiewerkzaamheden door Bufix voornoemd waren afgerond, heeft [eisers] de door hem geleden schade begroot op € 24.579,67, waarover hierna meer. Bij schrijven van 16 juli 2020 heeft [eisers] [gedaagde] gesommeerd voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen. [gedaagde] heeft in reactie hierop betwist aansprakelijk te zijn voor de door [eisers] gestelde schade.

3.Het geschil

3.1.
Bij dagvaarding heeft [eisers] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen
  • tot betaling van € 25.827,76, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het intreden van het verzuim, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot
  • tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.033,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en
  • in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de advocaat, alsmede de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een in goede justitie redelijk geachte termijn, tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisers] heeft hiertoe aangevoerd dat [gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen bestaande aannemingsovereenkomst. [gedaagde] heeft immers, aldus [eisers] , een (gelet op de kwaliteit van de grond) onjuiste fundering aangebracht, waardoor de aanbouw is gaan zakken. Het is volgens [eisers] gebruikelijk in de branche dat er naar de grond gekeken wordt alvorens hierop te bouwen. Bovendien is het verzakken volgens [eisers] mede veroorzaakt doordat de aanbouw deels op een siermuurtje is gebouwd. Daarnaast is er schade ontstaan aan de riolering van de buren doordat Bufix bij haar stabilisatiewerkzaamheden gebruik heeft gemaakt van een meer dan zeven ton wegend aggregaat. De door [eisers] geleden schade bestaat in de volgende posten:
  • € 7.465,70 (incl. BTW), zijnde het door [eisers] aan Bufix betaalde bedrag voor het stabiliseren van de aanbouw,
  • € 10.146,46 aan schade ter zake het interieur van de woning van [eisers] ,
  • € 676,80 aan schade ter zake het exterieur van het pand,
  • € 498,50 aan schade bestaande in de herstelkosten van de tuin van de buren,
  • € 1.706,45 aan notariskosten voor het vestigen van een zakelijk recht ten behoeve van de door Bufix aangebrachte palen op het naburige perceel om de aanbouw van [eisers] te stabiliseren,
  • € 4.085,76 (incl. BTW) aan deskundigenkosten,
  • € 1.247,97 aan kosten voor het herstel van de riolering van de buren,
zijnde in totaal € 25.827,76.
3.3.
[gedaagde] heeft de vorderingen betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft zich ten eerste verweerd door te zeggen dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 7:760 lid 2 BW, niet aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade. Daartoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij als aannemer een aanbouw heeft gerealiseerd die voldoet aan de eisen van goed vakmanschap en de normen die binnen de branche te gelden hebben. Probleem is kennelijk, aldus [gedaagde] , dat de ondergrond is gaan zakken en dat daardoor schade aan de aanbouw is ontstaan. De oorzaak van de schade is dus niet gelegen in de prestatie van [gedaagde] , het aanbrengen van de fundering, maar in het zakken van de ondergrond. Het wettelijk uitgangspunt is ingevolge het bepaalde in artikel 7:760 lid 2 BW dat, indien een ondeugdelijke uitvoering te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van de grond waarop de opdrachtgever het werk laat uitvoeren, de gevolgen daarvan voor rekening van de opdrachtgever blijven. De ondergrond en/of het verzakken daarvan komt dus, aldus [gedaagde] , voor risico van [eisers] . Dit is alleen anders, indien [gedaagde] zijn waarschuwingsplicht had verzaakt of anderszins met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort was geschoten. Dat is volgens [gedaagde] niet het geval geweest.
4.2.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.2.1.
Niet in geschil is dat de grond waarop de aanbouw is uitgevoerd afkomstig is van [eisers] als opdrachtgever.
4.2.2.
Voorts twisten partijen er niet over dat die grond onvoldoende draagkrachtig is en derhalve gebrekkig.
4.2.3.
Ten derde staat vast dat de ondeugdelijke uitvoering, het verzakken en losscheuren van de aanbouw van de bestaande bouw, ook daadwerkelijk het gevolg is van en te wijten is aan de gebrekkige grond – tussen een en ander is een causaal verband – waartoe wordt verwezen naar de bevindingen in voornoemde rapportage van Geonius (rov. 2.3). De in dit verband geponeerde stelling van [eisers] dat indien, gelet op de eigenschappen van de grond, de juiste fundering was aangebracht door [gedaagde] , de schade niet was opgetreden, zodat dít als oorzaak van de schade moet worden aangewezen, zal de rechtbank hierna bespreken onder 4.2.4 tot en met 4.2.6 (waarschuwingsplicht). Overigens passeert de rechtbank de stelling van [eisers] dat de schade daarnaast een gevolg is van het feit dat de aanbouw deels op een siermuurtje is gebouwd, nu dit door [gedaagde] gemotiveerd is betwist; ter zitting heeft [gedaagde] met een tekening (bovenaanzicht) verduidelijkt dat hij ook ter hoogte van bedoeld siermuurtje een fundering heeft gestort en dat de aanbouw hierop rust, en niet op het siermuurtje. Dit verweer heeft [eisers] vervolgens ongemoeid gelaten.
4.2.4.
De crux van de zaak is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in de vraag of [gedaagde] als aannemer heeft voldaan aan zijn in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht en anderszins met betrekking tot de betreffende grond niet in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten. Wat betreft de wettelijke waarschuwingsplicht is in de memorie van toelichting opgemerkt dat van een dergelijk tekortschieten sprake kan zijn bij het aangaan van de overeenkomst als de aannemer met de deskundigheid die van hem verwacht mocht worden en met de onder de omstandigheid te vergen zorgvuldigheid de gebreken in de zaken zou hebben ontdekt en bij de uitvoering als hij de schadelijke gevolgen van de gebreken had kunnen voorkomen bij inachtneming van de onder de omstandigheid vereiste zorgvuldigheid en bij aanwezigheid van de vereiste deskundigheid (MvT,
Kamerstukken II1992/93, 23 095, nr. 3, p. 33).
4.2.5.
Niet betwist is de stelling van [gedaagde] dat hij het gebrek of onjuistheid van de grond waarop de aanbouw in opdracht van [eisers] heeft uitgevoerd, niet kende.
4.2.6.
Vraag is of [gedaagde] dit redelijkerwijs behoorde te kennen. Naar het oordeel van de rechtbank dient die vraag ontkennend te worden beantwoord. [gedaagde] heeft gesteld dat hij bij het deels machinaal en deels handmatig uitgraven van de fundering niets afwijkends aan de grond heeft waargenomen, welke stelling [eisers] niet heeft bestreden, zodat dit is komen vast te staan. Daarnaast is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan [gedaagde] navraag had moeten doen naar de bodemgesteldheid of bodemonderzoek had moeten verrichten. Zo dateert de bestaande bouw al van 1977. Gelet hierop mocht [gedaagde] ervan uitgaan dat de grond rondom de bestaande bouw voldoende ingeklonken was. Daarnaast is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op vraag van de rechtbank niet gebleken dat de bestaande bouw op een andersoortige fundering
– bijvoorbeeld op palen – is gebouwd dan de (standaard stroken)fundering die ten behoeve van de aanbouw is gebruikt; dat is desgevraagd kennelijk ook niet het geval geweest bij woningen in de directe omgeving of in de straat van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] . Ook heeft [eisers] op vraag van de rechtbank geen antwoord kunnen geven op de vraag of er eerder problemen zijn geweest met de bodemgesteldheid in de directe omgeving, zodat het ervoor moet worden gehouden dat die er niet zijn geweest. Gelet op dit alles behoorde [gedaagde] het gebrek of de ongeschiktheid van de bodem waarop [eisers] de aanbouw heeft laten uitvoeren niet te kennen. Dit impliceert dat de gevolgen hiervan op grond van artikel 7:760 lid 2 BW voor rekening komen van [eisers] . De stelling van [eisers] dat, gelet op de eigenschappen van de grond, geen schade zou zijn opgetreden indien [gedaagde] een andere c.q. juiste fundering had toegepast, maakt dat in het licht van het voorgaande niet anders. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eisers] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 937,00 en € 1.442,00 voor salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TP