14.3De enkele gevraagde en verkregen instemming van de ondernemingsraad acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank wijst op het addendum van 4 juni 2018 waarbij (wel) een tussentijdse wijziging van de Cao, per 1 juli 2018, heeft plaats gevonden met de bij de totstandkoming van de Cao betrokken partijen. In het addendum is onder meer opgenomen dat er in 2019 aandacht komt voor en onderzoek naar nieuwe manieren van roosteren. Ook is aangegeven dat partijen hebben bevestigd dat het nu al mogelijk is in overleg tussen werkgever en de ondernemingsraad nieuwe vormen van roosteren toe te passen met inachtneming van het paraatheidsrooster en binnen de kaders van de Cao. Van dit laatste is, zo blijkt uit het hiervoor onder 12 overwogene, met het creëren van de R2 geen sprake.
15. Gezien het vorenstaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel.
16. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit is dan ook gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank verweerder opdragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.
griffier rechter/voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 juni 2021