ECLI:NL:RBLIM:2021:4942

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
ROE 19/59
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de invoering van de nieuwe dienstvorm R2 in het Roosterreglement RAV Zuid-Limburg

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als ambulancechauffeur bij de GGD Zuid Limburg, beroep ingesteld tegen de invoering van de nieuwe dienstvorm R2, zoals vastgelegd in het Roosterreglement RAV Zuid-Limburg. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze nieuwe dienstvorm, die volgens hem niet in overeenstemming is met de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) voor de sector ambulancezorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Roosterreglement een algemeen verbindend voorschrift is en dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een dergelijk voorschrift. Eiser heeft aangevoerd dat hij door de invoering van de R2 in totaal 42 uur aan vergoedingen misloopt, omdat hij bij niet-invulling van de R2 slechts 2 uur vergoed krijgt in plaats van de 8 uur die hij volgens de CAO zou moeten ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen procedure tegen een besluit ter uitvoering van het algemeen verbindend voorschrift aan de orde is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/59

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2021

in de zaak tussen

[Naam 1] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Blom),
en

het dagelijks bestuur van de GGD Zuid Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L.M. van de Laar).

Procesverloop

Bij brief van 10 november 2018 heeft eiser onder meer bezwaar gemaakt tegen de zogenaamde Reserve 2 dienst (de R2).
Bij besluit van 23 november 2018 (het bestreden besluit), verzonden 26 november 2018, heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de toegepaste R2 althans tegen een bepaling die is opgenomen in het “Roosterreglement Acute Zorg” en die van toepassing is op eisers aanstelling.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Het beroep is ter zitting gevoegd behandeld met een ander beroep van eiser, geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/1515. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 2] en [naam 3] .
Bij brief van 18 maart 2020 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) het onderzoek heropend en besloten beide zaken door te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens voortgezet op 19 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 2] , en [naam 4] . Na sluiting van het onderzoek zijn de gevoegde zaken gesplitst. In de beide beroepen zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

Overwegingen

1. Eiser is aangesteld bij verweerders organisatie in de functie van ambulancechauffeur bij de afdeling Acute Zorg.
2. Op 1 september 2018 is het Roosterreglement RAV Zuid-Limburg (het Roosterreglement) in werking getreden. In dit Roosterreglement (in onderdeel 3.3.2) is de R2 geregeld, zijnde een aanvullende dienst naast de reeds bestaande reguliere reservedienst. De R2 wordt volgens het Roosterreglement alleen ingezet voor de opvang van ziekte en andere verstoringen, die niet eerder of op een andere manier opgelost kunnen worden. Verder is in het Roosterreglement bepaald dat in het geval de R2 niet wordt ingevuld de medewerker een vergoeding van 25% van de reguliere 8-uurs dienst ontvangt. Bij omzetting naar een dienst, ontvangt de medewerker (naast zijn loon) een vergoeding van 25% over het dagloon. Het verschil tussen de R2 en de reguliere reservedienst is dat deze laatste ingevuld moet worden, terwijl bij de R2 deze verplichting niet bestaat. Een medewerker hoort dan op de dag zelf of hij een R2 moet draaien of niet.
3. Eiser heeft op 10 november 2018 bezwaar gemaakt tegen de R2. Volgens eiser heeft hij in 2018 zeven keer een R2 onbenut ontvangen, waardoor hij 42 uur (7 x 6 uur) tekort komt in het urensysteem Intus. Eiser heeft in dit verband aangegeven dat hij bij het niet opvullen van de R2, maar 2 uur vergoed krijgt (25% van 8 uur) en dus 6 uur aan vergoeding misloopt. Eiser stelt zich op het standpunt dat de R2 niet conform de Collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector ambulancezorg (de Cao) is. Eiser beroept zich op de omschrijving van de reservedienst in de Cao, die een arbeidstijd kent van 8 uur. Eiser heeft verweerder verzocht de hiervoor genoemde 42 uur bij te schrijven in Intus.
4. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Volgens verweerder is eisers bezwaar gericht tegen onderdeel 3.3.2 van het Roosterreglement. Dit reglement is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift, aldus verweerder, en het bezwaar daartegen is op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 7:1 van de Awb niet-ontvankelijk, nu tegen een algemeen verbindend voorschrift geen bezwaar respectievelijk beroep kan worden ingesteld.
5. Eiser doet een beroep op de Cao. Volgens eiser is het – gelet op het standaardkarakter van de Cao – niet mogelijk andere diensten in te voeren dan de reservedienst, aanwezigheidsdienst of bereikbaarheidsdienst, die de Cao kent. Verweerder heeft naar de mening van eiser met de R2 een nieuwe dienstvorm gecreëerd door een combinatie te maken van de reservedienst en de bereikbaarheidsdienst. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij vergoedingen (loondoorbetaling dan wel bijschrijving van uren) misloopt bij het niet vervullen van de R2 en dat het zogenaamde ‘gezond roosteren’ in gedrang komt. Ter zitting heeft eiser zich nog op het standpunt gesteld dat het Roosterreglement geen algemeen verbindend voorschrift is.
6. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich richt tegen de invoering van de nieuwe dienstvorm de R2. De R2 is, zoals hiervoor reeds is vermeld, vastgelegd in het Roosterreglement. De rechtbank is voorts van oordeel dat onderdeel 3.3.2 van het Roosterreglement een algemeen verbindend voorschrift betreft. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550) volgt dat wil sprake zijn van een algemeen verbindend voorschrift het moet gaan om een naar buiten werkende, voor alle daarbij betrokkenen bindende algemene regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de regel van toepassing is op een in beginsel onbepaalde groep rechtssubjecten en zich leent voor herhaalde toepassing. Het Roosterreglement bevat algemene, abstracte regels over onder meer diensten, waaronder de R2 (in onderdeel 3.3.2). Deze naar buiten werkende en voor iedere medewerker binnen verweerders organisatie bindende regels lenen zich bovendien voor herhaalde toepassing. Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 7:1 van de Awb kan geen bezwaar respectievelijk beroep worden ingesteld tegen een algemeen verbindend voorschrift. Dit laat echter onverlet dat eiser kan bepleiten dat voornoemd onderdeel van het Roosterreglement onrechtmatig is en dus niet had mogen worden toegepast. Deze zogenaamde exceptieve toetsing kan echter pas aan de orde komen als er sprake is van een (procedure tegen) een besluit ter uitvoering van het algemeen verbindend voorschrift. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de CRvB van 9 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2263) en de uitspraak van de Hoge Raad van 19 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1243). Dit is aan de orde in de zaak met nummer AWB 19/1515, waarin de rechtbank dan ook een oordeel zal geven over de rechtmatigheid van de R2.
9. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eiser moet dan ook voor ongegrond worden gehouden. De overige door eiser aangevoerde (inhoudelijke) beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
10. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.
griffier rechter/voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 juni 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.