ECLI:NL:RBLIM:2021:4936

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
9195134 CV EXPL 21-2287
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontruiming in kort geding na verkoop van woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Hooghuis Vastgoed B.V. en een gedaagde partij die niet in rechte verschenen is. De eiser, Hooghuis Vastgoed B.V., heeft de gedaagde partij aangeklaagd wegens huurachterstand en ontruiming van een woning die eerder aan de gedaagde was verkocht en vervolgens verhuurd. De gedaagde heeft haar huurverplichtingen niet nagekomen, wat heeft geleid tot een vordering van Hooghuis voor betaling van een huurachterstand van € 6.125,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet op de zitting is verschenen en dat de huurachterstand vaststaat. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Hooghuis toegewezen, inclusief de ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De rechtbank heeft ook de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Hooghuis, die zijn vastgesteld op € 1.094,44. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de procesvoering en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9195134 CV EXPL 21-2287
Verstekvonnis in kort geding van de kantonrechter als voorzieningenrechter
d.d. 17 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOGHUIS VASTGOED B.V.
gevestigd en kantoorhoudend in (5644 RB) Eindhoven aan Aalsterweg 195
eisende partij
gemachtigde A.D. den Boef namens Altena Incasso B.V. in Giessen (NB)
tegen
[gedaagde]
wonend aan [adres] gemeente [woonplaats]
gedaagde partij
niet in rechte verschenen
Partijen worden hierna als Hooghuis respectievelijk [gedaagde] aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
̵ het exploot van dagvaarding van 7 mei 2021 met zeven producties
̵ de mondelinge behandeling van 3 juni 2021, waar [gedaagde] verstek liet gaan.
( [gedaagde] heeft zich evenmin voorafgaand aan de zitting schriftelijk tegen de vordering verweerd).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, zodat vandaag uitspraak gedaan wordt.

2.De feiten

2.1.
Ter voorkoming van executoriale verkoop heeft [gedaagde] haar woning aan het adres [adres] [woonplaats] , bij overeenkomst van 24 augustus 2020 voor een bedrag van € 125 000,00 verkocht aan ‘WijKopenHuizen.nl’ in Breda ( [naam] ) handelend onder de naam Centrum Vastgoed Breda B.V. Uiteindelijk echter is de woning bij akte d.d. 16 september 2020 ten overstaan van notaris [naam notaris] in Breda geleverd aan Hooghuis Vastgoed B.V. in Eindhoven. Bij schriftelijke huurovereenkomst (althans een in concept opgemaakt stuk zonder handtekeningen en datum) heeft Hooghuis (in het concept aangeduid als ‘Hooghuys’) ter uitvoering van hetgeen in de transportakte vastgelegd was, de woning in huur verstrekt aan [gedaagde] per datum transport/overdracht. Daarvoor is gebruik gemaakt van de diensten van Makelaarskantoor ‘Die Twee Hertoghen’, gevestigd op hetzelfde kantooradres in Eindhoven als Hooghuis (Aalsterweg 195).
2.2.
Hooghuis heeft aldus met ingang van 1 oktober 2020 de eerder van [gedaagde] overgenomen woning in het buitengebied van Maastricht tussen Itteren en Borgharen aan [gedaagde] beschikbaar gesteld voor een huurprijs van € 850,00 per maand, te voldoen vóór of op iedere eerste dag van de maand.

3.Het geschil

3.1.
Hooghuis stelt dat aan de zijde van [gedaagde] een (fikse) achterstand ontstaan is in de betalingsverplichtingen op grond van de aangegane huurrelatie. Op die grond vordert Hooghuis dat [gedaagde] bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad veroordeeld wordt tot betaling van een inmiddels tot en met de maand mei 2020 vervallen huurbedrag van € 6.125,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de uiteindelijke voldoening, alsmede van een extra bedrag van € 562,50 aan buitengerechtelijke kosten en tevens tot ontruiming van de sedert 1 oktober 2020 gehuurde woning die vroeger haar eigendom was. Tot slot wordt gevraagd om veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de aan de zijde van Hooghuis gemaakte proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld moet worden dat het onduidelijk gebleven is of de door Hooghuis overgelegde producties op 7 mei 2020 aan [gedaagde] mee betekend zijn bij het haar ‘uitgereikte’ (in afschrift in de brievenbus achtergelaten) exploot van dagvaarding. Het door de rechtbank ontvangen originele exploot van de dagvaarding en de overgelegde producties waren immers niet als één stuk aan elkaar gehecht. Uit de exploottekst zelf valt evenmin op te maken dat bij dagvaarding direct ook de overgelegde producties aan de in rechte te dagen persoon uitgereikt zijn. Er is sprake van meer slordigheden in dit dossier, zoals het verwarrende gebruik van de namen Hooghuis en ‘Hooghuys’, het ontbreken van een door partijen ondertekend en gedagtekend huurcontract en het gegeven dat de transportakte van 16 september 2020, waarnaar Hooghuis in het exploot van dagvaarding verwijst, louter in conceptvorm (een stuk van 8 september 2020) overgelegd is. Dit alles getuigt van grove onzorgvuldigheid en gemakzucht aan de zijde van Hooghuis. Die slordigheid is echter niet zodanig ernstig dat geconcludeerd zou moeten worden dat de niet in rechte verschenen [gedaagde] daardoor onredelijk in haar processuele belangen geschaad geacht moet worden.
4.2.
Aangezien andere voorgeschreven formaliteiten en termijnen voor oproeping in acht genomen zijn, is tegen de afwezige [gedaagde] op 3 juni 2021 verstek verleend.
4.3.
Uit de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling is in voldoende mate gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van Hooghuis, een onmiddellijke voorziening bij voorraad geboden is.
4.4.
Door het verstek van [gedaagde] staat de door Hooghuis aangevoerde huurachterstand van € 6.125,00 vast. De op betaling gerichte vordering, die dezerzijds onrechtmatig noch ongegrond geacht wordt, kan daarom toegewezen worden. Dit geldt eveneens voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
4.5.
De vordering tot ontruiming van het gehuurde is, gelet op de omvang en ernst van de huurachterstand en op de betalingsafspraak die partijen al op 26 februari 2021 gemaakt hadden en die [gedaagde] vervolgens zonder nadere verklaring niet nagekomen is, eveneens toewijsbaar, in weerwil van het feit dat in kort geding grote terughoudendheid betracht moet worden bij een zo vergaande maatregel. De ontruimingstermijn zal worden bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis. Hooghuis wordt evenwel ernstig in overweging gegeven (dit onderdeel van) het vonnis niet eerder ten uitvoer te leggen dan na het serieus beproeven van een alsnog met [gedaagde] te treffen regeling over aflossing van haar huurschuld en een mogelijke toezegging ten aanzien van toekomstig betalingsgedrag.
4.6.
Hooghuis maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is op dit onderdeel van de vordering van toepassing is. Hooghuis heeft aan [gedaagde] op 30 maart 2021 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag van € 562,00 aan te vergoeden buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.7.
[gedaagde] wordt tot slot als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de procedure, aan de zijde van Hooghuis begroot op:
  • exploot van dagvaarding € 89,44
  • griffierecht € 507,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.094,44.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter treft de volgende onmiddellijke voorzieningen:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hooghuis tegen behoorlijk bewijs van betaling een bedrag van € 6.125,00 aan huur te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot de datum van volledige voldoening, alsmede een bedrag van € 562,00 aan buitengerechtelijke kosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres] [woonplaats] ‘volledig en behoorlijk’ te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels in behoorlijke staat ter vrije beschikking van Hooghuis te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de aan de zijde van Hooghuis op een bedrag van € 1.094,44 vastgestelde proceskosten;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
NZ