3.3Het oordeel van de rechtbank
03.141624.19:
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en heeft – samengevat weergegeven – als volgt verklaard. Op 12 juni 2019 kwam aangever zijn ex-vriendin [verdachte] (zijnde de verdachte) tegen in een coffeeshop te Roermond. Toen hij de coffeeshop verliet en richting zijn auto liep, kwam de verdachte op hem af en sloeg hem op zijn kaak. Vervolgens voelde aangever dat hij een trap van achteren kreeg waardoor hij op zijn rug op de grond viel, waarna medeverdachte [naam 1] op zijn borst ging zitten. Toen aangever zich probeerde af te weren, begon de verdachte op hem in te trappen. Van medeverdachte [naam 1] kreeg aangever vuistslagen in zijn gezicht. Hij kreeg stoten en trappen en op een gegeven moment was hij “weg”, waarna hij weer wakker werd.
Verbalisanten [naam 2] en [naam 3] die de aangifte hebben opgenomen, omschrijven in het proces-verbaal van aangifte het letsel dat bij aangever zichtbaar is als volgt: bij het strottenhoofd een lichtelijke bloeduitstorting, bloeduitstortingen, schaaf en kraswonden op de schouderbladen, een bloeduitstorting achter het linker oor en de linker slaap. De oogkas is blauw, rood en paars gekleurd. Het ooglid is opgezwollen, en hangt een beetje.Bij de aangifte zijn ook foto’s van het letsel gevoegd.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden van het incident op 12 juni 2019 getoond. Op deze camerabeelden neemt de rechtbank waar dat aangever vanuit de coffeeshop richting zijn auto loopt en de deur wil opendoen. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat verdachte richting aangever loopt wanneer aangever naast zijn auto staat. De rechtbank neemt waar dat de verdachte aangever een paar keer tegen zijn gezicht slaat, waarna medeverdachte [naam 1] in beeld komt en aangever naar de grond werkt door – terwijl hij zich achter aangever bevindt – de benen onder zijn lichaam weg te schoppen. Aangever valt op zijn rug op de grond. De rechtbank neemt waar dat [naam 1] op de borst van aangever gaat zitten en aangever tegen zijn gezicht en hoofd slaat. Ook neemt de rechtbank waar dat de verdachte ondertussen met haar voet schopt in de richting van het hoofd van aangever. Voorts neemt de rechtbank waar dat [naam 1] zijn handen in de buurt van de keel van aangever houdt. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat [naam 1] opstaat, aangever nogmaals tegen zijn hoofd slaat en dan wegloopt. Ook de verdachte loopt weg. Tot slot neemt de rechtbank waar dat aangever opstaat.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zichzelf herkent op de getoonde camerabeelden en dat het klopt dat zij aangever heeft geslagen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de confrontatie met aangever opzoekt en het gevecht met hem aangaat door hem te slaan. Vervolgens komt medeverdachte [naam 1] aanlopen en die ziet dat er tussen zijn vriendin [verdachte] en aangever een gevecht gaande is. [naam 1] gaat hier op af, schopt aangever onderuit en gaat bovenop aangever zitten. Hij slaat aangever meermalen in zijn gezicht en tegen zijn hoofd, terwijl de verdachte ondertussen in de richting van het hoofd van aangever schopt. Hoewel aangever heeft verklaard dat [naam 1] hem bij zijn keel heeft gepakt en zo hard heeft gedrukt tot aangever geen lucht kreeg en hij wegviel, kan de rechtbank op basis van de camerabeelden niet vaststellen dat [naam 1] aangever daadwerkelijk bij zijn keel vastpakt en op deze keel drukt en/of de keel dichtknijpt aangezien op de camerabeelden slechts te zien is dat [naam 1] zijn hand(en) in de buurt van aangevers keel houdt. Gelet hierop kan de verklaring van [naam 1] , inhoudende dat hij aangever slechts bij zijn kraag vasthield en niet bij zijn keel, juist zijn. De rechtbank kan op basis van de camerabeelden evenmin vaststellen dat de verdachte aangever tegen zijn hoofd schopt. Enkel kan worden vastgesteld dat zij in de richting van aangevers hoofd schopt, maar of zij aangevers hoofd ook raakt is niet voldoende duidelijk te zien. De verdachte zal van deze handelingen dan ook partieel worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de kwalificatie van de gedragingen van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot het oordeel dat er bij de bewezen verklaarde handelingen sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachten op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opzet hadden. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Over de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging overweegt de rechtbank dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte verrichte handelingen jegens aangever kunnen worden aangemerkt als een bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld jegens aangever. Tussen de verdachte en de medeverdachte [naam 1] was naar uiterlijke verschijningsvorm sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte is het gevecht gestart, waarna [naam 1] haar “te hulp schoot” door aangever naar de grond te werken en hem onder controle te brengen waardoor zowel de verdachte als [naam 1] vervolgens geweld konden blijven uitoefenen op aangever. Gelet op deze samenwerking is de verdachte ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het, in de tenlastelegging vermelde, geweld voor zover dat niet door haar maar door haar medeverdachte is gepleegd.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot een bewezenverklaring van de subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
03.320903.20:
Feiten 1 en 2: vrijspraakoverwegingen
Op 18 december 2020 is medeverdachte [naam 1] in de woning van de verdachte aan de [adres 2] te Roermond – waar zij samen woonden – aangehouden door een arrestatieteam. [naam 1] is door het arrestatieteam in de slaapkamer op het bed aangetroffen. Op een tafeltje naast het bed lag een geladen revolver. De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat zij wist dat [naam 1] een wapen had. Zij heeft verklaard dat zij en [naam 1] in dezelfde woning wonen, maar dat de slaapkamer het domein van [naam 1] is. Hij slaapt daar en verblijft daar, terwijl de verdachte in de woonkamer slaapt en zich in de rest van de woning ophoudt. Wanneer de verdachte de slaapkamer wil betreden, klopt zij eerst op de deur. De deur van de slaapkamer is altijd gesloten.
[naam 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij zijn wapen doorgaans buitenshuis bewaart, bijvoorbeeld in het plafond van de gezamenlijke stalling in de flat. Soms draagt hij het wapen in zijn broekzak. [naam 1] heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat hij het wapen op het moment dat het arrestatieteam de woning inviel, in zijn broekzak had omdat hij op het punt stond om ergens naartoe te gaan. Hij heeft dit wapen vervolgens – toen hij het arrestatieteam de woning binnen hoorde vallen – uit zijn broekzak gehaald, op het tafeltje naast het bed gelegd en zijn handen in zijn nek gelegd. Dit alles deed hij terwijl de slaapkamerdeur nog dicht was.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen en de bijhorende munitie vereist is dat sprake is geweest van een mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. Voorts vergt het aanwezig hebben van een vuurwapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat zij daarover kan beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen er in de onderhavige zaak onvoldoende feiten en omstandigheden worden vastgesteld om te komen tot de conclusie dat de verdachte wist dat [naam 1] op 18 december 2020 een wapen bij zich had. Hoewel het wapen is aangetroffen in de slaapkamer die ook de verdachte wel eens betrad, heeft [naam 1] verklaard dat hij dit wapen pas bij het binnentreden van het arrestatieteam in de woning, uit zijn broekzak heeft gehaald en open en bloot heeft neergelegd op een tafeltje. Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van het feit dat [naam 1] een revolver bij zich droeg, heeft de verdachte ook geen beschikkingsmacht over het wapen en de munitie gehad zodat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben ervan. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Feit 3: bewijsmiddelen
Op 18 december 2020 is de woning van de verdachte aan de [adres 2] te Roermond doorzocht, waarbij in de slaapkamer, in de opbergruimtes onder de matrassen van het bed, plastic tassen zijn aangetroffen waar een sterke hennepgeur van af kwam.De inhoud van deze tassen is onderzocht door verbalisanten [naam 4] en [naam 5] . Zij herkenden de inhoud van de tassen als hennep aan de kleur, geur en verschijningsvorm. Het totale bruto gewicht van de tassen betrof 4092 gram.
Medeverdachte [naam 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij met de verdachte samenwoont op het adres [adres 2] te Roermond en dat de aangetroffen hennep van hem was.Door de politie is onderzoek gedaan naar de telefoons van de verdachte en van de medeverdachte. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte op 6, 7 en 11 december 2020 filmpjes en foto’s heeft gestuurd aan de medeverdachte waarop henneptoppen en een stapel cash geld te zien zijn.Ook zijn op de telefoon van de verdachte chatgesprekken aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de handel in hennep. Dit betreft een chatgesprek met een onbekende, alsmede een chatgesprek tussen de verdachte en de medeverdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de slaapkamer van [naam 1] dagelijks betreedt aangezien haar kledingkast daar staat. Ook legt zij iedere dag haar deken die zij in de woonkamer gebruikt om onder te slapen, op deze slaapkamer.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de hennep is gevonden in de woning van de verdachte, in de slaapkamer, onder de matrassen van het bed. In deze slaapkamer verbleef hoofdzakelijk medeverdachte [naam 1] , maar ook de verdachte kwam er regelmatig. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennep. De rechtbank hecht echter geen geloof aan deze verklaring, gelet op de resultaten van het onderzoek aan de telefoons van de verdachte en de medeverdachte, meer specifiek de foto’s en filmpjes van hennep en de gevoerde chatgesprekken over hennephandel. Op basis hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte, tezamen en in vereniging met medeverdachte [naam 1] , opzettelijk ruim 4 kg hennep aanwezig heeft gehad in hun woning te Roermond, hetgeen leidt tot een bewezenverklaring van dit feit.