ECLI:NL:RBLIM:2021:4902

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
03.141624.19 en 03.320903.20 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vuurwapenbezit en bezit van verdovende middelen met openlijke geweldpleging

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een vuurwapen en verdovende middelen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 juni 2021, waarbij de verdachte en haar advocaat, mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, aanwezig waren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf en een taakstraf, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de geweldpleging en ontkende kennis te hebben van de aanwezigheid van een vuurwapen en hennep in haar woning.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat de verdachte wel openlijk geweld had gepleegd tegen het slachtoffer op 12 juni 2019. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen van vuurwapenbezit en het bezit van verdovende middelen, omdat er geen bewijs was dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze voorwerpen in haar woning. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de openlijke geweldpleging, maar dat de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, onder bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en begeleiding. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, maar hield rekening met de kwetsbare psychische gesteldheid van de verdachte en haar bereidheid om hulp te zoeken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03.141624.19 en 03.320903.20 (ttz.gev.)
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2021.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum en plaats] 1988,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 08 juni 2021. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaken zijn tegelijkertijd, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen medeverdachte [naam 1] (03.321465.20 en 03.250540.19).

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
03.141624.19:
op 12 juni 2019 samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
03.320903.20:
Feit 1:op 18 december 2020, al dan niet samen met een ander, een revolver voorhanden heeft gehad;
Feit 2:op 18 december 2020, al dan niet samen met een ander, munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 3: op 18 december 2020, al dan niet samen met een ander, een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
03.141624.19:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
03.320903.20:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met dien verstande dat de verdachte de feiten alleen heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
03.141624.19:
De verdediging heeft bewijsverweren gevoerd en stelt zich op het standpunt dat de verdachte van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vrijgesproken, als verwoord in het schriftelijk pleidooi. Wel acht de verdediging de subsidiair ten laste gelegde variant, te weten openlijke geweldpleging, bewijsbaar.
03.320903.20:
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten nu de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de revolver, de munitie en de hennep in haar woning. Deze voorwerpen zijn allemaal in de slaapkamer aangetroffen, welke slaapkamer het domein van de medeverdachte was. Hij sliep in deze kamer en verbleef er ook (deels) overdag. De verdachte sliep in de woonkamer. Wanneer de verdachte de slaapkamer wilde betreden, klopte zij eerst op de deur in afwachting van antwoord van de medeverdachte. De verdachte heeft de revolver en de hennep nooit zien liggen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
03.141624.19: [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en heeft – samengevat weergegeven – als volgt verklaard. Op 12 juni 2019 kwam aangever zijn ex-vriendin [verdachte] (zijnde de verdachte) tegen in een coffeeshop te Roermond. Toen hij de coffeeshop verliet en richting zijn auto liep, kwam de verdachte op hem af en sloeg hem op zijn kaak. Vervolgens voelde aangever dat hij een trap van achteren kreeg waardoor hij op zijn rug op de grond viel, waarna medeverdachte [naam 1] op zijn borst ging zitten. Toen aangever zich probeerde af te weren, begon de verdachte op hem in te trappen. Van medeverdachte [naam 1] kreeg aangever vuistslagen in zijn gezicht. Hij kreeg stoten en trappen en op een gegeven moment was hij “weg”, waarna hij weer wakker werd.
Verbalisanten [naam 2] en [naam 3] die de aangifte hebben opgenomen, omschrijven in het proces-verbaal van aangifte het letsel dat bij aangever zichtbaar is als volgt: bij het strottenhoofd een lichtelijke bloeduitstorting, bloeduitstortingen, schaaf en kraswonden op de schouderbladen, een bloeduitstorting achter het linker oor en de linker slaap. De oogkas is blauw, rood en paars gekleurd. Het ooglid is opgezwollen, en hangt een beetje. [2] Bij de aangifte zijn ook foto’s van het letsel gevoegd. [3]
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden van het incident op 12 juni 2019 getoond. Op deze camerabeelden neemt de rechtbank waar dat aangever vanuit de coffeeshop richting zijn auto loopt en de deur wil opendoen. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat verdachte richting aangever loopt wanneer aangever naast zijn auto staat. De rechtbank neemt waar dat de verdachte aangever een paar keer tegen zijn gezicht slaat, waarna medeverdachte [naam 1] in beeld komt en aangever naar de grond werkt door – terwijl hij zich achter aangever bevindt – de benen onder zijn lichaam weg te schoppen. Aangever valt op zijn rug op de grond. De rechtbank neemt waar dat [naam 1] op de borst van aangever gaat zitten en aangever tegen zijn gezicht en hoofd slaat. Ook neemt de rechtbank waar dat de verdachte ondertussen met haar voet schopt in de richting van het hoofd van aangever. Voorts neemt de rechtbank waar dat [naam 1] zijn handen in de buurt van de keel van aangever houdt. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat [naam 1] opstaat, aangever nogmaals tegen zijn hoofd slaat en dan wegloopt. Ook de verdachte loopt weg. Tot slot neemt de rechtbank waar dat aangever opstaat.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zichzelf herkent op de getoonde camerabeelden en dat het klopt dat zij aangever heeft geslagen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de confrontatie met aangever opzoekt en het gevecht met hem aangaat door hem te slaan. Vervolgens komt medeverdachte [naam 1] aanlopen en die ziet dat er tussen zijn vriendin [verdachte] en aangever een gevecht gaande is. [naam 1] gaat hier op af, schopt aangever onderuit en gaat bovenop aangever zitten. Hij slaat aangever meermalen in zijn gezicht en tegen zijn hoofd, terwijl de verdachte ondertussen in de richting van het hoofd van aangever schopt. Hoewel aangever heeft verklaard dat [naam 1] hem bij zijn keel heeft gepakt en zo hard heeft gedrukt tot aangever geen lucht kreeg en hij wegviel, kan de rechtbank op basis van de camerabeelden niet vaststellen dat [naam 1] aangever daadwerkelijk bij zijn keel vastpakt en op deze keel drukt en/of de keel dichtknijpt aangezien op de camerabeelden slechts te zien is dat [naam 1] zijn hand(en) in de buurt van aangevers keel houdt. Gelet hierop kan de verklaring van [naam 1] , inhoudende dat hij aangever slechts bij zijn kraag vasthield en niet bij zijn keel, juist zijn. De rechtbank kan op basis van de camerabeelden evenmin vaststellen dat de verdachte aangever tegen zijn hoofd schopt. Enkel kan worden vastgesteld dat zij in de richting van aangevers hoofd schopt, maar of zij aangevers hoofd ook raakt is niet voldoende duidelijk te zien. De verdachte zal van deze handelingen dan ook partieel worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de kwalificatie van de gedragingen van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot het oordeel dat er bij de bewezen verklaarde handelingen sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachten op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opzet hadden. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Over de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging overweegt de rechtbank dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte verrichte handelingen jegens aangever kunnen worden aangemerkt als een bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld jegens aangever. Tussen de verdachte en de medeverdachte [naam 1] was naar uiterlijke verschijningsvorm sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte is het gevecht gestart, waarna [naam 1] haar “te hulp schoot” door aangever naar de grond te werken en hem onder controle te brengen waardoor zowel de verdachte als [naam 1] vervolgens geweld konden blijven uitoefenen op aangever. Gelet op deze samenwerking is de verdachte ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het, in de tenlastelegging vermelde, geweld voor zover dat niet door haar maar door haar medeverdachte is gepleegd.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot een bewezenverklaring van de subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
03.320903.20:
Feiten 1 en 2: vrijspraakoverwegingen
Op 18 december 2020 is medeverdachte [naam 1] in de woning van de verdachte aan de [adres 2] te Roermond – waar zij samen woonden – aangehouden door een arrestatieteam. [naam 1] is door het arrestatieteam in de slaapkamer op het bed aangetroffen. Op een tafeltje naast het bed lag een geladen revolver. De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat zij wist dat [naam 1] een wapen had. Zij heeft verklaard dat zij en [naam 1] in dezelfde woning wonen, maar dat de slaapkamer het domein van [naam 1] is. Hij slaapt daar en verblijft daar, terwijl de verdachte in de woonkamer slaapt en zich in de rest van de woning ophoudt. Wanneer de verdachte de slaapkamer wil betreden, klopt zij eerst op de deur. De deur van de slaapkamer is altijd gesloten.
[naam 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij zijn wapen doorgaans buitenshuis bewaart, bijvoorbeeld in het plafond van de gezamenlijke stalling in de flat. Soms draagt hij het wapen in zijn broekzak. [naam 1] heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat hij het wapen op het moment dat het arrestatieteam de woning inviel, in zijn broekzak had omdat hij op het punt stond om ergens naartoe te gaan. Hij heeft dit wapen vervolgens – toen hij het arrestatieteam de woning binnen hoorde vallen – uit zijn broekzak gehaald, op het tafeltje naast het bed gelegd en zijn handen in zijn nek gelegd. Dit alles deed hij terwijl de slaapkamerdeur nog dicht was.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen en de bijhorende munitie vereist is dat sprake is geweest van een mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. Voorts vergt het aanwezig hebben van een vuurwapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat zij daarover kan beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen er in de onderhavige zaak onvoldoende feiten en omstandigheden worden vastgesteld om te komen tot de conclusie dat de verdachte wist dat [naam 1] op 18 december 2020 een wapen bij zich had. Hoewel het wapen is aangetroffen in de slaapkamer die ook de verdachte wel eens betrad, heeft [naam 1] verklaard dat hij dit wapen pas bij het binnentreden van het arrestatieteam in de woning, uit zijn broekzak heeft gehaald en open en bloot heeft neergelegd op een tafeltje. Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van het feit dat [naam 1] een revolver bij zich droeg, heeft de verdachte ook geen beschikkingsmacht over het wapen en de munitie gehad zodat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben ervan. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Feit 3: bewijsmiddelen
Op 18 december 2020 is de woning van de verdachte aan de [adres 2] te Roermond doorzocht, waarbij in de slaapkamer, in de opbergruimtes onder de matrassen van het bed, plastic tassen zijn aangetroffen waar een sterke hennepgeur van af kwam. [4] De inhoud van deze tassen is onderzocht door verbalisanten [naam 4] en [naam 5] . Zij herkenden de inhoud van de tassen als hennep aan de kleur, geur en verschijningsvorm. Het totale bruto gewicht van de tassen betrof 4092 gram. [5]
Medeverdachte [naam 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij met de verdachte samenwoont op het adres [adres 2] te Roermond en dat de aangetroffen hennep van hem was. [6] Door de politie is onderzoek gedaan naar de telefoons van de verdachte en van de medeverdachte. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte op 6, 7 en 11 december 2020 filmpjes en foto’s heeft gestuurd aan de medeverdachte waarop henneptoppen en een stapel cash geld te zien zijn. [7] Ook zijn op de telefoon van de verdachte chatgesprekken aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de handel in hennep. Dit betreft een chatgesprek met een onbekende, alsmede een chatgesprek tussen de verdachte en de medeverdachte. [8]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de slaapkamer van [naam 1] dagelijks betreedt aangezien haar kledingkast daar staat. Ook legt zij iedere dag haar deken die zij in de woonkamer gebruikt om onder te slapen, op deze slaapkamer. [9]
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de hennep is gevonden in de woning van de verdachte, in de slaapkamer, onder de matrassen van het bed. In deze slaapkamer verbleef hoofdzakelijk medeverdachte [naam 1] , maar ook de verdachte kwam er regelmatig. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennep. De rechtbank hecht echter geen geloof aan deze verklaring, gelet op de resultaten van het onderzoek aan de telefoons van de verdachte en de medeverdachte, meer specifiek de foto’s en filmpjes van hennep en de gevoerde chatgesprekken over hennephandel. Op basis hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte, tezamen en in vereniging met medeverdachte [naam 1] , opzettelijk ruim 4 kg hennep aanwezig heeft gehad in hun woning te Roermond, hetgeen leidt tot een bewezenverklaring van dit feit.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
03.141624.19:
op 12 juni 2019 te Roermond, aan de openbare weg, de Zwartbroekstraat, in elk geval op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk geweld bestond uit het,
- meermalen in/op/tegen zijn gezicht geslagen,
- met kracht onderuit geschopt/getrapt/gestampt door op/tegen zijn benen te schoppen, als gevolg waarvan die [slachtoffer] op zijn rug op de grond is gevallen,
- meermalen met kracht geslagen terwijl die [slachtoffer] door haar en haar mededader op de grond werd gehouden door middel van het zitten op zijn borst, terwijl het door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
03.320903.20:
Feit 3:
op 18 december 2020 te Roermond, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 4092 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
03.141624.19:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
03.320903.20:
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De straf

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 165 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren. Gedurende de proeftijd dient de verdachte zich te houden aan de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en ambulante begeleiding. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht voor de openlijke geweldpleging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest passend, gecombineerd met een voorwaardelijk deel en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft twee strafbare feiten gepleegd.
Op 12 juni 2019 is zij op de openbare weg het gevecht aangegaan met [slachtoffer] en heeft dit gevecht voortgezet toen zij bijval kreeg van medeverdachte [naam 1] . Van deze vechtpartij zijn meerdere mensen getuige geweest, hetgeen zonder meer heeft bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Voorts heeft de verdachte ruim 4 kg hennep voorhanden gehad in haar woning. En dit kennelijk in het kader van de handel daarin. Het voorhanden hebben van drugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen als hennep, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Het gebruik van en de handel in drugs leidt bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door haar handelen hieraan bijgedragen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van de verdachte d.d. 20 mei 2021. Hieruit volgt dat de verdachte al eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar dat er geen sprake is recente veroordelingen, waar de rechtbank rekening mee dient te houden bij de strafoplegging.
De rechtbank houdt voorts rekening met het reclasseringsrapport d.d. 25 mei 2021. Hieruit volgt dat er bij de verdachte geen sprake lijkt te zijn van een pro-criminele houding, maar dat zij zich wel omringt met mensen die crimineel actief zijn waardoor de kans groter wordt dat ook zij betrokken raakt bij criminele activiteiten. De psychische gesteldheid van de verdachte wordt omschreven als kwetsbaar. De verdachte erkent hulp nodig te hebben om haar leven adequaat vorm te geven en ze stelt zich meewerkend op. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht, ambulante behandeling en ambulante begeleiding als bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende legt de rechtbank aan de verdachte op een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en mét de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

6.Het beslag

De rechtbank gelast de teruggave van de twee in beslag genomen mobiele telefoons aan de verdachte.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte ten aanzien van de zaak met parketnummer 03.141624.19 vrij van het primair ten laste gelegde feit alsmede van de feiten 1 en 2 van de zaak met parketnummer 03.320903.20;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten opleveren zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair van de zaak met parketnummer 03.141624.19 en voor feit 3 van de zaak met parketnummer 03.320903.20 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland te Maastricht (Heerderweg 25 / telefoonnummer 088-8041502). Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde werkt mee aan een intake bij de Rooyse Wissel ambulant of een soortgelijke instelling en laat zich, indien geïndiceerd, ambulant behandelen, zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde werkt mee met de geboden ambulante begeleiding door de Levantogroep of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair van de zaak met parketnummer 03.141624.19 en voor feit 3 van de zaak met parketnummer 03.320903.20 tot een taakstraf voor de duur van 120 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de veroordeelde:
  • 03.320903.20: zwarte iPhone (PL2300-2020204011-1379790);
  • 03.320903.20: roze iPhone (PL2300-2020204011-1379795);
Voorlopige hechtenis
- heft op het tegen de verdachte verleende (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 03.141624.19 met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. W.A.M. de Loo en mr. drs. M.A.M. Pijnenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Rie, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2021.
Buiten staat
Mr. W.A.M. de Loo en mr. M.A.M. Pijnenburg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. 03-320903.20 feit 1:
zij op of omstreeks 18 december 2020 te Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk Colt, model Police positive special, kaliber 32-20 CWF), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft/hebben gehad;
T.a.v. 03-320903.20 feit 2:
zij op of omstreeks 18 december 2020 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier kogelpatronen van het kaliber 32 20 WIN, voorhanden heeft/hebben gehad;
T.a.v. 03-320903.20 feit 3:
zij op of omstreeks 18 december 2020 te Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 4092 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. 03.141624.19
zij op of omstreeks 12 juni 2019 te Roermond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] :
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met de vuist) in/op/tegen zijn gezicht, althans op/tegen zijn lichaam geslagen/gestompt,
- (met kracht) onderuit geschopt/getrapt/gestampt door op/tegen zijn benen te schoppen/trappen/stampen, als gevolg waarvan die [slachtoffer] op zijn rug op de grond is gevallen,
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen zijn hoofd, althans op/tegen zijn lichaam geschopt/getrapt/gestampt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,
- gedurende langere tijd (stevig) op zijn borst, althans op zijn lichaam, gezeten en/of vervolgens (met kracht) (met twee handen) (enige tijd) de keel dicht geknepen/geduwd als gevolg waarvan deze [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren,
en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt/gestampt op/tegen zijn hoofd, althans op/tegen zijn lichaam terwijl die [slachtoffer] door haar en/of haar mededader(s) op de grond werd gehouden
door middel van het zitten op zijn borst, althans op zijn lichaam, en/of die [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 12 juni 2019 te Roermond, op of aan de openbare weg, de Zwartbroekstraat, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het,
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met de vuist) in/op/tegen zijn gezicht, althans op/tegen zijn lichaam geslagen/gestompt,
- (met kracht) onderuit geschopt/getrapt/gestampt door op/tegen zijn benen te schoppen/trappen/stampen, als gevolg waarvan die [slachtoffer] op zijn rug op de grond is gevallen,
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen zijn hoofd, althans op/tegen zijn lichaam geschopt/getrapt/gestampt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,
- gedurende langere tijd (stevig) op zijn borst, althans op zijn lichaam, gezeten en/of vervolgens (met kracht) (met twee handen) (enige tijd) de keel dicht geknepen/geduwd als gevolg waarvan deze [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren, en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt/gestampt op/tegen zijn hoofd, althans op/tegen zijn lichaam terwijl die [slachtoffer] door haar en/of haar mededader(s) op de grond werd gehouden
door middel van het zitten op zijn borst, althans op zijn lichaam, en/of die [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag, terwijl het door haar gepleegde geweld enige lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Roermond, registratienummer PL2300-2019127523 Z, gesloten d.d. 14 augustus 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 75.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 13 juni 2019, p. 6 t/m 12.
3.Foto’s letsel [slachtoffer] , p. 13 t/m 19.
4.Proces-verbaal van bevindingen in verband met de doorzoeking van de woning [adres 2] te Roermond d.d. 20 december 2020, p. 69 en 70.
5.Proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek naar inbeslaggenomen henneptoppen d.d. 20 december 2020, p. 82 t/m 86.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 december 2020, p. 126 en 127.
7.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone X van de verdachte d.d. 12 januari 2021, p. 97 t/m 100.
8.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 7 van de medeverdachte [verdachte] d.d. 27 januari 2021, p. 151 t/m 157.
9.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 juni 2021.