ECLI:NL:RBLIM:2021:4896

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
C/03/289184 / HA RK 21-130
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende vooringenomenheid en onterecht onthouden van mondelinge behandeling

In deze zaak heeft verzoeker op 2 maart 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.H.J. Otto, rechter in de rechtbank Limburg, omdat hij meende dat de rechter vooringenomen was en hem een mondelinge behandeling had onthouden. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld op 8 juni 2021, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de rechter niet. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter bij het plannen van de mondelinge behandeling op 9 februari 2021 geen rekening heeft gehouden met de verhinderdata die verzoeker eerder had opgegeven. Bovendien werd een fax van verzoeker met verhinderdata als onleesbaar teruggestuurd, wat leidde tot de conclusie dat de zaak voor vonnis werd gezet zonder dat verzoeker de kans kreeg om zijn standpunt mondeling toe te lichten. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak en de wijze waarop de rechter met verzoeker omging. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de rechter niet langer de zaak zal behandelen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/289184 / HA RK 21-130
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. R.H.J. Otto, rechter in de rechtbank Limburg, (hierna: de rechter).

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 maart 2021, middels een faxbericht inclusief 9 bijlagen, een verzoek ingediend strekkende tot wraking van de rechter, belast met de behandeling van de zaak met kenmerk 8521181 CV EXPL 20-2223.
De rechter heeft de wrakingskamer op 3 maart 2021 bericht dat hij niet in de wraking berust, dat hij niet ter zitting zal verschijnen en dat hij zijn schriftelijke reactie aan de wrakingskamer zal sturen. Op 19 april 2021 heeft de wrakingskamer de schriftelijke reactie van de rechter op het verzoek tot wraking ontvangen.
Verzoeker heeft op 12 mei 2021 middels een faxbericht, een kopie van een brief die hij op 10 mei 2021 aan de rechter heeft gestuurd, aan de wrakingskamer doen toekomen.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 8 juni 2021 waar verzoeker is verschenen De rechter is met bericht niet verschenen.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

Kort samengevat komt het erop neer dat verzoeker stelt dat de rechter vooringenomen is en hem een mondelinge behandeling heeft onthouden.
Immers de rechter heeft bij het plannen van de inhoudelijke behandeling op 9 februari 2021 geen rekening gehouden met de door verzoeker op 22 december 2020 opgegeven verhinderdata. Toen de mondelinge behandeling op 9 februari 2021 geen doorgang kon vinden door ziekte van de wederpartij, heeft de rechter het faxbericht van 24 februari 2021, waarbij verzoeker zijn verhinderdata heeft opgegeven, bij brief van 24 februari 2021 aan verzoeker teruggestuurd, omdat dit faxbericht niet leesbaar zou zijn. In laatstgenoemde brief staat tevens vermeld dat de rechter, omdat geen verhinderdata door verzoeker zouden zijn doorgegeven, bepaald heeft dat er geen mondelinge behandeling meer zal plaatsvinden en dat de zaak voor vonnis staat.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangegeven dat het agenderen van zittingen en andere beslissingen rolbeslissingen zijn en dat aan verzoeker gemotiveerd is aangegeven waarom het onmogelijk was rekening te houden met de vele verhinderdata van verzoeker.
Voorts heeft de rechter aangegeven dat verzoeker al jaren objectief misbruik maakt van het wrakingsrecht en dat het onderhavige verzoek hierop geen uitzondering vormt. Volgens de rechter kan de verzoeker zich bij geen enkele rolbeslissing neerleggen en grenzen de opmerkingen die verzoeker hierover maakt in zijn wrakingsverzoek aan het hysterische.
De rechter overweegt aangifte te doen tegen verzoeker, omdat hij door verzoeker een “liegende rechter” wordt genoemd. De rechter is van oordeel dat hij nog steeds in staat is de zaken van verzoeker met voldoende afstand te kunnen beschouwen.

4.De beoordeling

4.1
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van en procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2
Om een en ander te beoordelen ontkomt de wrakingkamer er niet aan chronologisch aan te geven welke (proces)handelingen zijn verricht in de onderliggende zaak met kenmerk 8521181 CV EXPL 20-2223, voor zover dat blijkt uit het dossier zoals de wrakingskamer dat heeft kunnen inzien.
  • Op 18 mei 2020 is bij de centrale balie van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht een dagvaarding binnengekomen, waarbij verzoeker de Coöperatieve Rabobank UA (hierna te noemen Rabobank) dagvaardt tegen de zitting van 20 mei 2020.
  • Bij brief van 20 mei 2020 heeft de griffier aan verzoeker laten weten dat het, in verband met de corona-crisis (Rechtbank was gesloten), voor de Rabobank niet mogelijk was om op 20 mei 2020 mondeling te reageren. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 17 juni 2020.
  • Bij mail van 26 mei 2020 heeft mr. Pesch, namens de Rabobank uitstel gevraagd voor het indienen van een conclusie van antwoord. Dit uitstel is verleend en de zaak is verwezen naar de rolzitting van 15 juli 2020.
  • Op 9 juli 2020 heeft de Rabobank een conclusie van antwoord ingediend.
  • Vervolgens is de zaak verwezen naar de rolzitting van 12 augustus 2020 voor repliek.
  • Verzoeker heeft een conclusie van repliek ingediend en de zaak is door de kantonrechter verwezen naar de rolzitting van 9 september 2020 voor dupliek.
  • Rabobank heeft vervolgens uitstel gevraagd. Dit is gehonoreerd door de kantonrechter en er is uitstel verleend tot de rolzitting van 7 oktober 2020.
  • Op 6 oktober 2020 is vervolgens de conclusie van dupliek door de Rabobank ingediend.
  • Verzoeker heeft op dezelfde dag verzocht “pleidooi” te mogen houden.
  • De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 21 oktober 2020 voor het opgeven van verhinderdata.
  • Zowel verzoeker als de Rabobank hebben hun verhinderdata doorgegeven, waarbij verzoeker uitdrukkelijk heeft verzocht om hem op de “pleidooizitting” extra spreektijd te verlenen.
  • Bij brief van 28 oktober 2020 is aan partijen kenbaar gemaakt dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 10 december 2020 (niet zijnde een verhinderdatum van verzoeker) om 13.30 uur, dat de behandelend rechter mr. Otto is en dat partijen gedurende ieder maximaal 10 minuten hun stellingen mochten toelichten.
  • Op 10 november 2020 heeft verzoeker middels fax de brief van 28 oktober 2020 van de rechtbank met daarop door hem handgeschreven enkele opmerkingen, naar de griffie van de rechtbank gestuurd. Verzoeker geeft aan op 10 december 2020 verhinderd te zijn en bezwaar te maken tegen het feit dat mr. Otto de zaak behandelt en hij verzoekt hem zich terug te trekken. Hij geeft ook nieuwe verhinderdata op, waaronder de hele maand december 2020, 4 t/m 20 januari 2021 en 1, 2, 8, 9, 15 en 22 februari 2021.
  • De griffier bericht verzoeker op 10 november 2020 dat mr. Otto geen reden ziet zich te verschonen en dat de mondelinge behandeling op 10 december 2020 door zal gaan.
  • Vervolgens is kennelijk op 13 november 2020 door verzoeker een fax naar de rechtbank gestuurd. Deze bevindt zich niet in het dossier, maar er ligt wel een brief van 16 november 2020 in het dossier waarbij aangegeven wordt door de griffier dat de fax van 13 november 2020 niet leesbaar was en daarom terug wordt gestuurd naar verzoeker.
  • Op 8 december 2020 stuurt verzoeker een fax naar de rechtbank, waarin hij aangeeft wegens verkoudheidsklachten niet ter zitting van 10 december 2020 te kunnen verschijnen en verzoekt hij om aanhouding van de mondelinge behandeling.
  • Partijen wordt op 9 december 2020 bericht dat de mondelinge behandeling op 10 december 2020 niet doorgaat en dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 23 december 2020 voor opgeven verhinderdata.
  • Naar aanleiding van de brief van 9 december 2020 stuurt mr. Pesch een e-mail bericht naar de griffier waarin wordt aangegeven dat door het uitstel van de mondelinge behandeling de procedure onaanvaardbaar wordt vertraagd en verzocht wordt geen nieuwe mondelinge behandeling te plannen, maar te bepalen dat partijen op korte termijn in de gelegenheid worden gesteld om hun “10-minuten pleitnota” aan de rechtbank te overhandigen.
  • Door beide partijen worden verhinderdata doorgegeven voor de maanden januari, februari en maart 2021. Mr. Pesch verzoekt de zitting via skype te laten plaatsvinden en als dat niet mogelijk is op basis van de stukken vonnis te wijzen.
  • Verzoeker verzet zich tegen het houden van de zitting via skype en verzet zich er eveneens tegen dat vonnis wordt gewezen op basis van de stukken.
  • Op 23 december 2020 is aan partijen kenbaar gemaakt dat de kantonrechter uiterlijk 6 januari 2021 zal beslissen over de voortgang van de procedure en dat partijen hierover worden geïnformeerd.
  • Op 5 januari 2021 stuurt verzoeker een faxbericht aan de griffie waarin hij verzoekt -in verband met een onderzoek bij de Orde van Advocaten te Amsterdam met betrekking tot mr. Pesch, de vaststelling van de zittingsdatum op te schorten. Daags na 5 januari 2021 vult hij dit verzoek aan omdat het onderzoek bij de Orde van Advocaten te Amsterdam niet alleen mr. Pesch zou betreffen, maar ook haar kantoor en haar kantoorgenoten.
  • Bij brief van 6 januari 2021 worden partijen geïnformeerd dat de mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden op 9 februari 2021, zijnde een van de dagen waarop verzoeker heeft aangegeven verhinderd te zijn. In deze brief staat het navolgende vermeld:
De rechter wijst erop dat uit een niet-verschijnen van een partij tijdens de mondelinge behandeling de passende gevolgtrekkingen -ook in het nadeel van die partij- gemaakt kunnen worden.
De betrokken kantonrechter heeft rekening trachten te houden met de door partijen opgegeven veelheid aan verhinderdata. In combinatie met het zittingsrooster (beperkt door COVID-19) bleek dat echter onmogelijk, zodat uiteindelijk deze datum is gekozen. De mogelijkheden van de rechtbank zijn daarbij leidend, alsook het belang van een spoedige afdoening.
  • Op 29 januari 2021 stuurt verzoeker een fax naar de griffie waarin hij erop aandringt dat mr. Otto zich terug zal trekken als behandelend rechter en er met het plannen van een zittingsdatum gewacht wordt op de uitkomst van het onderzoek van de Orde van Advocaten. Deze verzoeken herhaalt hij bij fax van 5 februari 2021. Hij vermeldt aan het einde van zijn brief dat hij erop staat dat de brief per omgaande wordt beantwoord.
  • In verband met ziekte van mr. Pesch kan de mondelinge behandeling op 9 februari 2021 niet doorgaan en aan partijen wordt verzocht uiterlijk 24 februari 2021 om 10.00 uur nieuwe verhinderdata door te geven.
  • Rabobank geeft op 22 februari 2021 de verhinderdata door.
  • Verzoeker stuurt op 23 februari 2021 een fax naar de griffie waarin hij aangeeft dat hij nog steeds geen antwoord heeft op zijn brief van 5 februari 2021 en dat dit eerst dient te gebeuren alvorens er sprake kan zijn van het opgeven van verhinderdata. Ook nu vermeldt hij dat hij erop staat dat de brief per omgaande en ook inhoudelijk wordt beantwoord.
  • Op 24 februari 2021, vóór 10.00 uur, stuurt verzoeker via de fax een met de hand geschreven brief waarin hij zijn verhinderdata voor de maanden, maart, april en mei 2021 doorgeeft.
  • Op 24 februari 2021 laat de griffier bij brief aan verzoeker weten dat mr. Otto zich niet zal verschonen en dat de fax van 24 februari 2021 wordt geretourneerd omdat deze onleesbaar is. Ook wordt aangegeven dat, nu verzoeker in zijn fax van 23 februari 2021 heeft aangegeven geen verhinderdata door te zullen geven, de zaak voor vonnis staat en dat geen stukken meer kunnen worden gewisseld.
4.3
De wrakingskamer overweegt als volgt:
Nadat aan de wederpartij van verzoeker tot 2 keer toe uitstel is verleend voor het nemen van een conclusie, wordt door verzoeker op 10 november 2020 om uitstel verzocht van de mondelinge behandeling van 10 december 2020. Dit, ondanks dat hij eerder op 21 oktober 2020 zijn verhinderdata heeft doorgegeven en 10 december 2020 hierbij niet werd genoemd. Dit uitstel wordt geweigerd door de rechter. Dat de zitting desondanks niet doorgaat heeft te maken met het feit dat verzoeker 2 dagen voor de zitting aangeeft verkoudheidsklachten te hebben en in verband met de corona-perikelen daardoor niet naar de zitting te kunnen komen. Op “rechtspraak.nl” werd destijds ook aangegeven dat men -ook al was men procespartij- bij verkoudheidsklachten niet naar de rechtbank moest komen.
Vervolgens worden nieuwe verhinderdata opgevraagd. Bij beide partijen zijn de verhinderdata talrijk. Toch wordt besloten de mondelinge behandeling, waar verzoeker om had gevraagd, te plannen op een van de dagen dat verzoeker verhinderd is. Bij de wederpartij was dit geen verhinderdatum. Weer gaat de behandeling niet door, nu door ziekte aan de kant van de wederpartij.
Weer worden verhinderdata opgevraagd. Na eerst op 23 februari 2021 gezegd te hebben dat hij geen verhinderdata op zal geven voordat er inhoudelijk wordt gereageerd op brieven die hij heeft gestuurd en waarvan de toon op z’n zachtst gezegd niet erg vriendelijk is, stuurt verzoeker op 24 februari 2021 tijdig een fax naar de griffie met daarin vermeld zijn verhinderdata. Die laatste fax wordt als “onleesbaar” teruggestuurd naar verzoeker en er wordt aangegeven dat er geen mondelinge behandeling meer zal plaatsvinden en de zaak voor vonnis staat.
Rolbeslissingen, waarbij een zittingsdatum wordt bepaald zijn processuele beslissingen. Uitgangspunt is dat een processuele beslissing geen grond vormt voor wraking van de rechter. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
De enkele beslissing van de rechter om de zitting van 10 december 2020 door te laten gaan, ondanks dat verzoeker op 10 november 2020 om uitstel heeft gevraagd, vindt de wrakingskamer niet dermate onbegrijpelijk dat dit tot een geslaagd wrakingsverzoek zou moeten leiden. Immers deze datum is bepaald met inachtneming van verzoekers eerder opgegeven verhinderdata en hieruit kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van vooringenomenheid.
De beslissing om de mondelinge behandeling vervolgens te plannen op een dag die door verzoeker is aangegeven als verhinderdag (9 februari 2021) en door de wederpartij niet, vindt de wrakingskamer al minder begrijpelijk. Zeker gelet op het feit dat het verzoeker is geweest die de mondelinge behandeling heeft verzocht en in de brief waarin de datum van de zitting wordt aangekondigd duidelijk wordt aangegeven, kort samengevat, dat niet verschijnen nadelige consequenties kan hebben voor de uitkomst van de procedure. De motivering dat, gelet op de vele verhinderdata van partijen niet anders gepland kon worden, vindt de wrakingskamer in dit geval onvoldoende.
Tot slot begrijpt de rechtbank de beslissing van de rechter niet om de fax van verzoeker van 24 februari 2021 met daarin verhinderdata als “onleesbaar” terug te sturen en te beslissen dat nu geen verhinderdata zijn opgegeven, de zaak voor vonnis wordt gezet en geen mondelinge behandeling meer zal plaatsvinden.
De leden van de wrakingskamer hebben de betreffende fax gezien en vonden deze leesbaar genoeg om de verhinderdata goed te kunnen lezen.
De wrakingskamer kan zich niet aan de indruk onttrekken dat met name de behandeling van de fax van 24 februari 2021 is ingegeven door irritatie over de vele brieven/faxen die verzoeker richting de griffie/de rechter heeft gestuurd en dan vooral de toonzetting van deze brieven.
Dit laatste wordt naar het oordeel van de wrakingskamer nog eens bevestigd door de inhoud van de schriftelijke reactie van de rechter op het voorliggende verzoek tot wraking.
Hoe invoelbaar deze reactie wellicht ook is, het maakt wel dat in samenhang met de beslissingen om de mondelinge behandeling te plannen op 9 februari 2021 en om de fax van 24 februari 2021 als onleesbaar terug te sturen en vervolgens de zaak voor vonnis te zetten, de wrakingskamer van oordeel is dat bij verzoeker in ieder geval de vrees kan bestaan dat de rechter vooringenomen is jegens hem en dat naar objectieve maatstaven deze vrees ook gerechtvaardigd is. Immers de mondelinge behandeling waar hij om had verzocht is hem op deze manier ontnomen.
4.4
De conclusie van al het voorgaande is dat het verzoek tot wraking zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. C.M.J. van den Acker, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021.