In deze zaak, die op 15 juni 2021 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, wonende te [woonplaats], voorzieningen aan de keermuur die op het perceel van gedaagden staat. Eiser stelde dat de keermuur onveilig was en dat deze niet in staat was de druk van het hoger gelegen perceel van gedaagden te weerstaan. Hij vorderde onder andere het afgraven van de grond die tegen de keermuur drukt, het betalen van een dwangsom en het aanvragen van toestemming van de gemeente voor een nieuwe erfafscheiding. Gedaagden, wonende te [woonplaats], betwistten de vorderingen en stelden dat de keermuur al jaren veilig was. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2021 werd duidelijk dat gedaagde sub 2, de echtgenoot van gedaagde sub 1, niet was gedagvaard, maar zich op voorstel van de advocaat van eiser aan de procedure heeft gevoegd.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de onveiligheid van de keermuur. De rapporten van de deskundigen die door eiser waren ingeschakeld, gaven geen sluitende conclusie over de veiligheid van de keermuur. De voorzieningenrechter kon niet vaststellen dat er sprake was van een onveilige situatie die onmiddellijke voorzieningen vereiste. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden op € 1.325,00 werden begroot. De vorderingen van eiser werden afgewezen en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.