Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
4.De beslissing
verklaarthet openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin de vervolging.
Rechtbank Limburg
Op 9 juni 2021 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard of dat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een lange schorsing van het onderzoek, die begon op 25 mei 2018, en die voortvloeide uit de juridische complexiteit van de zaak. De rechtbank heeft gewacht op een antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie op een prejudiciële vraag die door de Hoge Raad was gesteld. De verdachte was niet verschenen, maar zijn gemachtigde raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, een standpunt dat werd ondersteund door de raadsman. Dit standpunt was gebaseerd op recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Hoge Raad, die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zaken met een pleegdatum voor 1 januari 2020 ter discussie stelde. De rechtbank heeft, na het verhandelde ter zitting en de inhoud van de brief van de plaatsvervangend hoofdofficier, besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.