ECLI:NL:RBLIM:2021:4524

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
9174691 CV EXPL 21-2108
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot ontruiming en betaling huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. R.M.I. Cornelissen, vorderde ontruiming van de gehuurde studio en betaling van huurachterstand. De huurder, vertegenwoordigd door mr. C.C. Berends, had stelselmatig zijn huurverplichtingen niet nagekomen, wat leidde tot een aanzienlijke huurachterstand van € 3.139,- over de periode van december 2020 tot en met april 2021. De huurder had in het verleden problemen met betalingen, deels door detentie en deels door storneringen van betalingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2021 werd duidelijk dat partijen geen overeenstemming konden bereiken over een minnelijke oplossing. De rechter oordeelde dat de verhuurder voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen, gezien de omvang van de huurachterstand en het gebrek aan uitzicht op verbetering van het betaalgedrag van de huurder. De rechter overwoog dat de huurder zijn verplichtingen als goed huurder niet was nagekomen en dat de verhuurder niet kon worden gevergd om de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.

De rechter heeft de vorderingen van de verhuurder toegewezen, waarbij de huurder werd veroordeeld tot ontruiming van de studio binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de verhuurder direct actie kan ondernemen om de ontruiming te effectueren. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van beide partijen en de ernst van de tekortkomingen van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9174691 CV EXPL 21-2108
Vonnis in kort geding van de kantonrechter als voorzieningenrechter d.d. 4 juni 2021
in de zaak van
[eiser]
wonend in [woonplaats 1]
eisende partij
gemachtigde mr. R.M.I. Cornelissen, advocaat in Roermond
tegen
[gedaagde],
wonend aan de [adres] [woonplaats 2]
gedaagde partij
gemachtigde mr. C.C. Berends, advocaat in [woonplaats 2]
Partijen worden hierna als [eiser] respectievelijk [gedaagde] aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 30 april 2021 met vijf producties,
  • het schriftelijke verweer met twee producties,
  • het e-mailbericht van [eiser] met producties 6,7 en 8,
  • het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op de zitting van 20 mei 2021 waar de heer R. Maas (beheerder van het gehuurde) - bijgestaan door mr. Cornelissen - en de heer [gedaagde] - bijgestaan door mr. J.F.J. Gallas, kantoorgenote van mr. Berends - aanwezig waren en waar door beide partijen de respectieve standpunten nader toegelicht zijn,
  • de mededeling zijdens eisende partij dat het uiteindelijk niet gelukt is tussen partijen overeenstemming te bereiken over een op en na 20 mei 2021 nabij lijkende minnelijke oplossing.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, zodat vandaag uitspraak gedaan wordt.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met ingang van 20 februari 2018 aan [gedaagde] voor onbepaalde tijd een studio verhuurd aan de [adres] in [woonplaats 2] tegen een maandelijkse huurprijs van thans € 695,- inclusief de levering van gas, water en elektriciteit (productie 1 bij exploot van dagvaarding).
2.2.
Partijen zijn nader overeengekomen dat de huur via automatische incasso voldaan wordt per iedere 24e dag van de maand.
2.3.
Sedert 2019 zijn er problemen met de betaling van de huur ontstaan. Wegens een periode van detentie van [gedaagde] in 2019 is een betalingsachterstand ontstaan die nadien maar ten dele ingelopen is. In de periode daarna zijn door [gedaagde] betalingen verricht, maar diverse overboekingen zijn gestorneerd, deels bij gebrek aan saldo, anderdeels omdat [gedaagde] zelf daartoe opdracht gaf.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij onmiddellijke voorziening bij voorraad [gedaagde] veroordeelt:
- om binnen drie dagen na betekening van deze onmiddellijke voorziening de zelfstandige woonruimte aan de [adres] [woonplaats 2] met al degenen die zich daarin bevinden en al datgene dat zich daarin van zijn kant bevindt, te verlaten, te ontruimen en in oorspronkelijke, onbeschadigde, schone en lege staat op te leveren onder afgifte van de sleutels ten kantore van [eiser] en met het verbod de woning na de ontruiming opnieuw te betrekken en/of te gebruiken;
- tot betaling van de achterstallige huur over de periode december 2020 tot en met april 2021, hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van € 3.139,-;
- tot betaling van de maandhuur van € 695,- vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag waarop de huurovereenkomst rechtsgeldig tot een einde komt, althans tot op de dag waarop de ontruiming van het gehuurde zal plaatsvinden;
- tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] dat [gedaagde] zijn verplichtingen als huurder stelselmatig en in ernstige mate niet nakomt. Onder verwijzing naar het betalingsoverzicht, overgelegd als productie 2 bij dagvaarding, alsmede het bewijs van alle ontvangen betalingen van [gedaagde] (productie 6 van [eiser] ) stelt [eiser] dat [gedaagde] over een periode van ruim vier maanden (december 2020 tot en met april 2021) geen huur betaalde. Er zijn weliswaar betalingen gedaan, maar daarvan zijn er tien handmatig en 25 automatisch gestorneerd als gevolg van een tekort aan saldo. Via WhatsApp hebben partijen veelvuldig gecommuniceerd teneinde tot een betalingsregeling te komen, zij het zonder resultaat. Het is in voldoende mate aannemelijk en waarschijnlijk dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken zal worden. Van [eiser] kan echter in redelijkheid niet gevergd worden dat hij een beslissing in de bodemzaak afwacht gelet op de omvang van de betalingsachterstand en het ontbreken van reëel uitzicht op verbetering en/of correctie van het betaalgedrag.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, waarop hierna voor zover relevant ingegaan wordt.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen voor zover deze zien op de huurachterstand ( betaling van een geldsom), dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voor toewijzing van een geldsom in kort geding is plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl daarnaast sprake is van zodanige urgentie dat een onmiddellijke voorziening vereist is en dat het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak definitieve - maatregel is, dient voldoende aannemelijk te zijn dat de bodemrechter (wanneer zijn oordeel wordt gevraagd) de huurovereenkomst zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen, terwijl bovendien sprake moet zijn van zodanig ernstige tekortkomingen dat de beslissing in de bodemzaak niet afgewacht kan of hoeft te worden.
4.2.
Het is in dit geschil voldoende aannemelijk te achten dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een vordering van [eiser] ter zake van ontbinding en ontruiming tot toewijzing op beide onderdelen zal leiden.
Op grond van de wet en de onderhavige huurovereenkomst dient een huurder zich immers jegens de verhuurder als een goed huurder te gedragen, hetgeen (ook) betekent dat hij tijdig de huurpenningen dient te voldoen. Tijdige en volledige betaling van de huurprijs is een van de hoofdverplichtingen van een (goed) huurder.
4.3.
Art. 6:265 lid 1 BW luidt aldus:
“Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.”
4.4.
[gedaagde] heeft de door [eiser] gestelde huurachterstand als gevolg van de vele storneringen wegens onvoldoende bankrekeningsaldo of op eigen initiatief van [gedaagde] doorgevoerd, onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft volstaan met een niet van bewijs voorziene bewering dat de huurachterstand minder dan drie maanden bedraagt en dat ontruiming dus niet zonder meer gerechtvaardigd is. [gedaagde] heeft niet, althans vergaand onvoldoende onderbouwd welke betalingen de verhuurder daadwerkelijk bereikt hebben, d.w.z. zonder dat deze na overmaking gestorneerd zijn. Daar staat tegenover dat [eiser] in een van zijn latere producties (prod. 6, ter zitting uitvoerig voorgedragen) een gedetailleerd overzicht verschaft heeft van storneringen en data van ontvangen bedragen.
4.5.
Gelet op de omvang van de totale huurachterstand en het feit dat [gedaagde] meermaals - zonder succes - in de gelegenheid geweest is om samen met verhuurder of diens beheerder de betalingen en de storneringen te bekijken en tot een regeling te komen, zal de vordering tot ontruiming en betaling van de huurachterstand toegewezen worden. Van een verhuurder kan en mag niet verwacht worden dat deze steeds weer achter zijn huurinkomsten aan moet gaan. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij wel wil betalen, maar dat zijn geringe inkomsten en diverse overige schulden het niet toelaten de betalingsafspraken na te komen. Dit is echter een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Hij is immers een huurverplichting aangegaan en is er dan ook zelf verantwoordelijk voor dat hij die verplichting tijdig en correct kan nakomen.
4.6.
Op de hier weergegeven gronden heeft [eiser] spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering tot betaling van de huurachterstand. De omvang van de nog te betalen huur over de maanden december 2020 tot en met april 2021 tot in totaal € 3.139,- moet als onweersproken aangemerkt worden. De vordering ter zake is aldus toewijsbaar.
De tekortkoming rechtvaardigt ook toewijzing van de vordering tot ontruiming van het gehuurde. Dit betekent dat [gedaagde] zal moeten uitkijken naar vervangende woonruimte. De ontruimingstermijn wordt op veertien dagen na betekening van het vonnis bepaald, in plaats van de door [eiser] verlangde drie dagen. De nog te vervallen huurtermijnen van € 695,- per maand vanaf 1 mei 2021 tot de uiteindelijke ontruiming worden eveneens toegewezen.
4.7.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot vandaag begroot op:
  • explootkosten € 106,01
  • griffierecht € 240,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.093,01.

5.De beslissing

De kantonrechter treft de volgende onmiddellijke voorzieningen bij voorraad:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit bevel de zelfstandige woonruimte in [woonplaats 2] aan de [adres] met al degenen die zich daarin bevinden en al hetgeen zich daar zijnentwege bevindt te verlaten, te ontruimen en in oorspronkelijke, onbeschadigde, schone en lege staat op te leveren onder afgifte van de sleutels ten kantore van [eiser] en met het verbod de woning na de ontruiming opnieuw te betrekken en/of te gebruiken;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de achterstallige huur over de periode december 2020 tot en met april 2021 tot een totaalbedrag van € 3.139,-;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de maandhuur van € 695,- met ingang van 1 mei 2021 tot aan de dag waarop de ontruiming van het gehuurde zal plaatsvinden;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot vandaag bepaald op een bedrag van € 1.093,01;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
RJ