ECLI:NL:RBLIM:2021:4455

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
8882735 CV EXPL 20-5736
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde leasekosten en schadevergoeding na buitengebruikstelling van een leaseauto

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Terberg Business Lease Group B.V. betaling van onbetaalde facturen van de gedaagde partij, die een private leasecontract had afgesloten voor een Mitsubishi Space Star. Het contract, dat op of omstreeks 11 juli 2016 werd gesloten, hield een maandelijkse vergoeding van € 268,- in voor een periode van 48 maanden. De auto werd op 26 april 2019 buiten gebruik gesteld door het Centraal Justitieel Incassobureau vanwege onbetaalde boetes. Terberg heeft vervolgens diverse facturen gestuurd aan de gedaagde partij, die in totaal € 4.631,05 aan maandelijkse kosten, € 750,- voor kosten van buitengebruikstelling en € 716,50 aan schadevergoeding omvatten. Ondanks herhaalde sommaties heeft de gedaagde partij niet betaald.

Tijdens de procedure heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedaagde partij niet heeft betwist dat hij maandelijks vergoedingen aan Terberg verschuldigd is. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 4.631,05, de schadevergoeding van € 716,50 en de kosten van buitengebruikstelling van € 750,- toegewezen, evenals de wettelijke rente. De gedaagde partij heeft weliswaar verweer gevoerd, maar dit werd niet onderbouwd met bewijs, waardoor de kantonrechter de vordering heeft toegewezen. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke kosten van € 588,11 toegewezen, omdat deze in overeenstemming waren met de geldende regelgeving.

De gedaagde partij is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.207,85. Het vonnis is uitgesproken door mr. G.M. Drenth en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8882735 CV EXPL 20-5736
Vonnis van de kantonrechter van 2 juni 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TERBERG BUSINESS LEASE GROUP B.V.onder meer handelend onder de namen
TERBERG BUSINESS LEASEen
JUSTLEASE,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
gemachtigde I.C.S. Feringa, gerechtsdeurwaarder,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna Terberg en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van de dagvaarding van 11 november 2020
  • de brief van [gedaagde partij] van 17 november 2020, die wordt aangemerkt als conclusie van antwoord
  • de brief waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de door Terberg bij brief van 8 januari 2021 ingediende producties 8 en 9
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 januari 2021
  • de e-mail van [gedaagde partij] van 22 januari 2021 waarin hij zich uitlaat over de verklaringen van Terberg zoals opgenomen in het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op of omstreeks 11 juli 2016 is tussen partijen een private lease contract (hierna: contract) gesloten voor een Mitsubishi Space Star 1.0 Benzine (hierna: de auto) tegen een maandelijkse vergoeding van € 268,- voor de duur van 48 maanden.
2.2.
Bij brief van 26 april 2019 van het Centraal Justitieel Incassobureau aan [gedaagde partij] is de auto buiten gebruik gesteld en overgebracht naar Domeinen Roerende Zaken aangezien een aantal boetes niet of niet geheel waren voldaan door [gedaagde partij] .
2.3.
Bij diverse facturen over de periode januari 2019 tot en met september 2019 heeft Terberg betaling gevraagd van [gedaagde partij] van in totaal € 4.631,05 aan maandelijkse overeengekomen kosten, € 750,- ter zake de gemaakte kosten vanwege buitengebruikstelling van de auto en € 716,50 aan schade. Hierop is een bedrag van € 1.080,26 en € 450,- in mindering is gebracht.
2.4.
Ondanks diverse sommaties door Terberg en haar gemachtigde is [gedaagde partij] tot op heden niet overgegaan tot betaling.

3.Het geschil

3.1.
Terberg vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 5.445,34, waarvan € 4.631,05 aan hoofdsom, € 226,18 aan vervallen wettelijke rente en € 588,11 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente en kosten. Terberg legt hier de gefactureerde bedragen op grond van het contract aan ten grondslag.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat op of omstreeks 11 juli 2016 een private lease contract tot stand gekomen is, waardoor de discussie tussen partijen of deze online dan wel bij aflevering tot stand gekomen is geen verdere bespreking behoeft. Door [gedaagde partij] is niet betwist dat hij op grond van dit contract maandelijks vergoedingen aan Terberg verschuldigd is, zodat het gevorderde bedrag voor zover dit ziet op het maandelijkse overeengekomen bedrag van € 268,- voor toewijzing gereed ligt.
4.2.
Bij factuur van 5 augustus 2019 met factuurnummer F00867858 vordert Terberg een bedrag van € 716,50 wegens schade aan de auto. [gedaagde partij] betwist bij antwoord dat sprake was van schade aan de auto op het moment van buitengebruikstelling (zie r.o. 2.3). Nadat Terberg ter onderbouwing van de schade een e-mail van 29 december 2020 en foto’s van de schade heeft overgelegd, komt [gedaagde partij] terug op zijn eerder genomen standpunt dat er geen sprake was van schade, maar erkent hij de schade aan de velg ter hoogte van € 85,- te hebben veroorzaakt. Hij stelt echter niet op de hoogte te zijn van de “grote krassen” en hij zou bij aflevering van de auto het logo zelf verwijderen op een deskundige manier. De kantonrechter overweegt dat uit het “private lease ontvangstbewijs lease auto”, dat voor akkoord is getekend door [gedaagde partij] , blijkt dat de auto schadevrij aan [gedaagde partij] is afgeleverd op 16 juli 2016 (productie 2a bij dagvaarding). Dat de door Terberg gestelde en onderbouwde schade tijdens de leaseperiode niet door [gedaagde partij] is veroorzaakt maar anderszins, zoals tijdens de buitengebruikstelling van de auto (waarbij de kantonrechter de vraag in het midden laat wie in dat geval aansprakelijk is), is niet door [gedaagde partij] onderbouwd anders dan een blote ontkenning, waardoor de kantonrechter daaraan voorbijgaat. De gevorderde schade van € 716,50 wordt toegewezen.
4.3.
Voorts stelt [gedaagde partij] dat hij de vorderingskosten van Justitie in verband met de inbeslagname heeft voldaan en – zo begrijpt de kantonrechter – Terberg ten onrechte de kosten van buitengebruikstelling ad € 750,- bij [gedaagde partij] factureert (factuur van 22 juli 2019 met factuurnummer F00853332). Terberg stelt tijdens de mondelinge behandeling dat zij € 750,- heeft voldaan om de auto na buitengebruikstelling terug te krijgen. Doordat [gedaagde partij] heeft nagelaten betalingsbewijzen over te leggen, evenmin anderszins is gebleken dat de kosten van buitengebruikstelling ad € 750,- door hem zijn voldaan en de door Terberg gestelde gang van zaken omtrent het terughalen en verkoop van de auto niet door [gedaagde partij] is betwist, is niet komen vast te staan dat [gedaagde partij] het bedrag van € 750,- aan kosten buitengebruikstelling heeft voldaan, waardoor dit verweer dient te worden gepasseerd.
4.4.
Op grond van het voorgaande zal de hoofdsom van € 4.631,05 bestaande uit maandelijks leasevergoedingen, een bedrag van € 716,50 aan schade en € 750,- aan kosten buitengebruikstelling worden toegewezen, vermeerderd met de tot 5 november 2020 vervallen wettelijke rente ad € 226,18. De gevorderde wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag van volledige voldoening over € 4.631,05 wordt eveneens toegewezen.
4.5.
[gedaagde partij] stelt voorts dat hij niet dan wel onvoldoende door Terberg is geïnformeerd omtrent de nog openstaande vorderingen. Terberg betwist dit door overlegging van meerdere betalingsherinneringen, verzonden aan het postadres van [gedaagde partij] , op welk adres tevens de dagvaarding is betekend, en aan het e-mailadres van [gedaagde partij] . Door [gedaagde partij] is niet betwist dat hij naar aanleiding van deze betalingsherinneringen contact heeft opgenomen met Terberg dan wel diens gemachtigde voor het treffen van een betalingsregeling, hetgeen ook blijkt uit een e-mail correspondentie van mei 2019 tussen [gedaagde partij] en Terberg waarin Terberg bij e-mail van 7 mei 2019 schrijft:
“Zoals zojuist telefonisch besproken maakt u voor a.s. vrijdag 10-5-2019 een bedrag over van € 1.000,-. Na ontvangst van dit bedrag zullen wij akkoord geven om uitstel te verlenen voor het restant van € 3.028,77 euro tot uiterlijk 7-6-2019.”Hierop reageert [gedaagde partij] bij e-mail van 12 mei 2019:
“Het is mij en de bemiddelaar niet gelukt om de € 1000,- euro niet optijd bij elkaar te krijgen. We hebben toch wat meer tijd nodig om het te realiseren. Ik hoop dat ik op jullie steun kan rekenen.”Uit een e-mail van 18 november 2019 blijkt dat [gedaagde partij] een formulier heeft ingevuld waarbij hij verzoekt om een betalingsregeling van € 150,-per maand te voldoen in twaalf termijnen. Op grond hiervan kan ervan uit worden gegaan dat de verzonden betalingsherinneringen [gedaagde partij] hebben bereikt. Van aanwijzingen van het tegendeel is niet gebleken, anders dan een blote ontkenning, die blijkens de hiervoor aangehaalde correspondentie niet klopt.
4.6.
Tot slot merkt de kantonrechter op dat de door [gedaagde partij] gestelde vragen/opmerkingen omtrent de gang van zaken tot het buiten gebruik stellen van de auto, de verkoop en de betrokkenheid van de Belastingdienst niet ter beoordeling van de kantonrechter staat en dus hierop niet verder wordt ingegaan.
4.7.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is in artikel 15 sub 4 van de algemene voorwaarden een beding opgenomen dat aansluit op de tarieven zoals berekend in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Terberg heeft aan [gedaagde partij] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 588,11 komt overeen met het in het voornoemde besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Terberg worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 86,85
- griffierecht € 499,00
- gemachtigde salaris €
622,00(2 punten x € 311,00)
Totaal € 1.207,85

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Terberg € 5.445,34 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.631,05 vanaf 5 november 2020 tot met de dag van volledige voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van de procedure aan de zijde van Terberg gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.207,85;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: LS