Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening primair ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv), subsidiair ex artikel 162 Rv.
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, tevens antwoordconclusie in incident, tevens eis in reconventie.
2.De feiten
1 juli 2019 opgezegd.
3.Het geschil
4.De beoordeling in het incident
De rechtbank overweegt dat als er in de administratie van [gedaagden] al een factuur van [gedaagden] aan [klantnaam 1] van na 1 juli 2019 wordt aangetroffen (hetgeen door [gedaagden] wordt betwist) dan heeft Summa c.s. onvoldoende gesteld welk rechtmatig belang zij bij het verkrijgen van die factuur heeft. [gedaagden] heeft immers niet betwist dat zij ten behoeve van [klantnaam 1] (al dan niet indirect via [klantnaam 3] ) heeft geadviseerd en/of bemiddeld.
€ 563,00 aan salaris advocaat.
5.De beslissing
14 juli 2021voor het indienen van een conclusie van antwoord in reconventie,