ECLI:NL:RBLIM:2021:4389

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
C/03/286311 / HA ZA 20-630
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot exhibitie op grond van artikel 843a Rv in civiele procedure tussen Summa Holding B.V. en [gedaagde sub 1] B.V.

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, hebben de eiseressen, Summa Holding B.V. en Summa Adviesgroep B.V., een vordering ingediend tegen de gedaagden, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. De zaak betreft een incident waarin Summa c.s. een bevel vordert op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om inzage te krijgen in bepaalde documenten die verband houden met een koopovereenkomst en een overeenkomst van opdracht die op 14 juni 2018 zijn gesloten. De eiseressen stellen dat de gedaagden de relatie- en concurrentiebedingen hebben overtreden en vorderen inzage in de administratie van de gedaagden om dit te onderbouwen.

De rechtbank overweegt dat artikel 843a Rv een bijzondere exhibitieplicht kent en dat er geen algemene verplichting bestaat voor partijen om informatie en documenten te verstrekken. De rechtbank stelt dat aan de vordering van Summa c.s. niet is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden die de wetgever heeft gesteld. De rechtbank wijst de vorderingen van Summa c.s. af, omdat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de gedaagden de gestelde overtredingen hebben begaan. De rechtbank concludeert dat de vordering tot exhibitie niet kan worden toegewezen en dat Summa c.s. als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident wordt veroordeeld.

De beslissing van de rechtbank is op 2 juni 2021 openbaar uitgesproken door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer. De zaak wordt verder behandeld in de hoofdzaak, waarbij de rechtbank de verdere beslissingen aanhoudt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/286311 / HA ZA 20-630
Vonnis in incident van 2 juni 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUMMA HOLDING B.V.,
gevestigd te Oirlo, gemeente Venray,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUMMA ADVIESGROEP B.V.,
gevestigd te Oirlo, gemeente Venray,
eiseressen in conventie in de hoofdzaak,
verweersters in reconventie in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. H.M.L. Dings te Venlo,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te Ell, gemeente Leudal,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats gedaagde sub 2] , gemeente [gemeente gedaagde sub 2] ,
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. B.T.G.M. Lamers te Weert.
Eisers zullen hierna Summa, Summa Adviesgroep en gezamenlijk Summa c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen hierna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening primair ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv), subsidiair ex artikel 162 Rv.
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, tevens antwoordconclusie in incident, tevens eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Summa Holding heeft op 14 juni 2018 een koopovereenkomst gesloten met [gedaagde sub 1] . Summa kocht samengevat van [gedaagde sub 1] de assurantieactiviteiten (assurantieportefeuille, bancaire producten, beleggingsproducten en hypotheekproducenten die door [gedaagde sub 1] beheerde) en het kantoorpand gelegen te [adres] te [plaatsnaam] , inclusief inventaris, computers en andere materiele activa. In totaal heeft [gedaagde sub 1] 1.850 klanten overgedragen aan Summa Holding.
2.2.
Summa Adviesgroep en [gedaagde sub 1] hebben op 14 juni 2018 een overeenkomst van opdracht gesloten met ingang van 1 juli 2018 voor de duur van drie jaren inhoudende dag [gedaagde sub 1] voor Summa Adviesgroep bemiddelingswerkzaamheden op assurantiegebied en handelingen die daar nauw meer samenhangen zal verrichten.
2.3.
In beide voornoemde overeenkomsten zijn relatie- en concurrentiebedingen opgenomen ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
2.4.
[gedaagde sub 2] (namens [gedaagde sub 1] ) heeft de overeenkomst van opdracht tegen
1 juli 2019 opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
Summa Holding c.s. vordert samengevat:
primaireen bevel (op grond van artikel 843a Rv en op straffe van een dwangsom), om op kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een opgave te doen van alle facturen, weergevende de naam en het adres van de geadresseerde, de daarmee in rekening gebrachte bedragen die betrekken hebbende op de bemiddeling van of advisering (via [naam adviesbureau] ) aan de blijkens bijlage 1 bij de koopovereenkomst van 14 juni 2018 aan Summa en/of Summa Adviesgroep overgedragen relaties en deze opgave te doen voorzien van een goedkeurende verklaring van een registeraccountant inhoudende dat deze opgave een getrouw beeld geeft van hetgeen is gefactureerd aan de bij voornoemde koopovereenkomst aan Summa en/of Summa Adviesgroep overgedragen relaties. Waaronder, maar niet beperkt tot, de advisering en bemiddeling door [klantnaam 1] ,
subsidiaireen bevel op grond van artikel 162 Rv om de boeken, bescheiden en geschriften open te leggen, en meer in het bijzonder afschriften te verstrekken van facturen die zien op de bemiddeling van of advisering aan de blijkens bijlage 1 bij de koopovereenkomst van 14 juni 2018 aan Summa en/of Summa Adviesgroep overgedragen relaties. Waaronder, maar niet beperkt tot, de advisering en bemiddeling van [klantnaam 1] .
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv ziet op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. In Nederland bestaat geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar verplicht kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten. Met het oog daarop en ter voorkoming van zogenaamde fishing expeditions is de toewijsbaarheid van een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering in dat wetsartikel door de wetgever aan zes cumulatieve, beperkende voorwaarden gebonden. Ten eerste dient de eiser tot exhibitie een rechtmatig belang te stellen en te hebben. Ten tweede moet de vordering 'bepaalde' bescheiden betreffen waarover ten derde de verweerder daadwerkelijk de beschikking heeft (voorwaarde drie). Ten vierde dient de eiser tot exhibitie partij te zijn bij de rechtsbetrekking waarop de gevorderde specifieke bescheiden zien. Indien aan al deze voorwaarden is voldaan, bestaat desondanks géén gehoudenheid tot overlegging indien ten vijfde daarvoor gewichtige redenen zijn of indien ten zesde redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder die gegevensverschaffing is gewaarborgd.
4.2.
Summa c.s. wenst inzage in de administratie van [gedaagden] , omdat [gedaagden] volgens haar de concurrentie- en relatiebedingen zou hebben overtreden. Summa noemt twee overtredingen. Naar de rechtbank begrijpt betreffen dit overtredingen van het relatiebeding (en dus niet ook het concurrentiebeding).
4.3.
De eerste overtreding zou eruit bestaan dat [gedaagden] [klantnaam 2] zou hebben bewogen haar relatie met Summa te beëindigen, hetgeen [gedaagden] is verboden op grond van artikel 7 lid 3 van de overeenkomst van opdracht. [gedaagden] heeft dat betwist (verwezen wordt naar een verklaring van [klantnaam 2] d.d. 24 november 2020, productie 1 van [gedaagden] , waarin staat dat [gedaagde sub 2] haar niet heeft benaderd) en heeft in het verlengde daarvan ook betwist dat er in haar administratie een factuur van haar aan [klantnaam 2] zou zijn te vinden. De rechtbank overweegt dat Summa niet heeft gesteld of onderbouwd dat [klantnaam 2] is overgestapt naar [gedaagden] Naar het oordeel van de rechtbank heeft Summa c.s. onvoldoende gesteld laat staan onderbouwd dat de bescheiden waarin zij inzage wenst (concreet een factuur van [gedaagden] aan [klantnaam 2] na 1 juli 2019) bestaan, zodat aan het derde vereiste van artikel 843a Rv niet is voldaan voor wat betreft deze overtreding.
4.4.
De tweede overtreding zou gaan over een advies aan [klantnaam 1] en bemiddeling ter zake een overbruggingskrediet en hypotheek. [gedaagden] stelt dat dit geen schending oplevert van de relatie- of concurrentiebedingen, omdat het geven
van advies daar niet onder valt en bovendien het advies in eerste instantie was gegeven aan [klantnaam 3] , die later een relatie bleek te hebben met [klantnaam 1] , hetgeen [gedaagden] ten tijde van het geven van het advies nog niet bekend was. [gedaagden] stelt dat van hem in redelijkheid niet kon worden gevergd om de opdracht van [klantnaam 3] te beëindigen en haar (samen met [klantnaam 1] ) te dwingen over te stappen naar Summa.
De rechtbank overweegt dat als er in de administratie van [gedaagden] al een factuur van [gedaagden] aan [klantnaam 1] van na 1 juli 2019 wordt aangetroffen (hetgeen door [gedaagden] wordt betwist) dan heeft Summa c.s. onvoldoende gesteld welk rechtmatig belang zij bij het verkrijgen van die factuur heeft. [gedaagden] heeft immers niet betwist dat zij ten behoeve van [klantnaam 1] (al dan niet indirect via [klantnaam 3] ) heeft geadviseerd en/of bemiddeld.
4.5.
Andere overtredingen van het relatie en/of concurrentiebeding zijn niet gesteld. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden] na 1 juli 2019 diensten heeft verleend aan andere de overige 1.848 relaties die Summa Holding van haar heeft overgenomen of dat het concurrentiebeding heeft overtreden (nog los van de vraag naar de inhoud van het relatie- en concurrentiebeding en de partijbedoelingen daarbij). De stelling dat er klanten van Summa zijn overgestapt naar [naam advieskantoor] (een advieskantoor in Arnhem) gaat [gedaagden] in beginsel niet aan. Het niet onderbouwde vermoeden van Summa c.s. dat [gedaagden] op enigerlei wijze betrokken is of voordeel geniet uit de advisering of bemiddeling van de betreffende klanten door [naam advieskantoor] is onvoldoende om daarover anders te oordelen.
4.6.
Artikel 843a Rv geeft een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan slechts wordt vermoedt dat zij bestaan en wel eens steun kunnen geven aan haar stellingen. Artikel 843a Rv kan niet worden ingezet als middel om erachter te komen of (en zo ja op welke schaal) een wederpartij een relatie- of concurrentiebeding heeft overtreden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de exhibitievordering moet worden afgewezen.
4.7.
Om dezelfde redenen als hiervoor weergegeven acht de rechtbank het thans niet opportuun om openlegging van stukken te bevelen op grond van artikel 162 Rv.
4.8.
Summa c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Aan de zijde van [gedaagden] worden die kosten begroot op
€ 563,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen van Summa c.s. af,
5.2.
veroordeelt Summa c.s. in de proceskosten van het incident aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 563,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
14 juli 2021voor het indienen van een conclusie van antwoord in reconventie,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: SS