3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met de medeverdachte aan het voorbereiden van een moord schuldig heeft gemaakt. Daarom zal de rechtbank de verdachte van het tenlastegelegde onder 1 vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor de beoordeling van het tenlastegelegde feit moet de rechtbank eerst vaststellen welk feit de verdachte beoogde voor te bereiden. Het Openbaar Ministerie gaat uit van moord. Om dat in rechte te kunnen vaststellen dient allereerst vast te komen staan dat de intentie van de verdachte gericht was op moord en dat de handelingen geschikt waren het beoogde feit daadwerkelijk mogelijk te maken. Bij het afleiden van de bedoelingen van de verdachte uit diens gedragingen past de rechter behoedzaamheid. Hij dient te waken voor te vergaande invulling.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in dagblad ‘De Limburger’ een uitgebreid artikel heeft gestaan over de (mogelijke) achtergrond van het tenlastegelegde feit, waarin ook de naam van een mogelijk doelwit is genoemd. In het dossier ontbreken echter concrete aanwijzingen over de intentie van de verdachte om samen met zijn medeverdachte een moord voor te bereiden en te gaan plegen. De verdachte zweeg lange tijd over zijn intentie. Pas in een laat stadium benoemt hij, zij het vaag en zonder al te veel details van zijn plannen prijs te geven, zijn intentie tot het plegen van een inbraak. Deze proceshouding maakt dat meer gewicht dient te worden toegekend aan objectieve gegevens teneinde verdachte’s opzet vast te kunnen stellen.
Aan objectieve gegevens biedt het dossier, samengevat, een voorverkenning, een gestolen auto met valse kentekenplaten, een overstap auto, middelen om de gestolen auto in brand te steken, de aanwezigheid van PGP-telefoons en een doorgeladen automatisch vuurwapen met een laser-richtmiddel. Al deze voorwerpen kunnen dienstig zijn aan moord en het vergaren en voorhanden hebben daarvan kan als voorbereidingshandeling voor moord worden aangemerkt. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat zij bewust, principieel, gekozen heeft voor het ten laste leggen van voorbereiding van moord. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor genoemde objectieve gegevens ook dienstbaar kunnen zijn aan andere misdrijven zoals gijzeling, bedreiging, afdreiging of diefstal met geweld. Uit de objectieve gegevens kan daarom niet enkel de op moord gerichte intentie worden afgeleid. Noch verdachte’s zwijgen, noch zijn vage verklaring met betrekking tot de inbraak kunnen andere ernstige misdrijven uitsluiten.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank niet toekomt aan bewezenverklaring van het bestanddeel “moord” van de tenlastelegging. Dit bestanddeel is een dermate essentieel onderdeel van de tenlastelegging dat vrijspraak voor dit feit moet volgen.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat evenmin kan worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de Volkswagen Tiguan van misdrijf afkomstig was. In het dossier ontbreken aanwijzingen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de herkomst van de auto. Derhalve moet vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 2 volgen.
Feit 3
De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op 13 maart 2019, omstreeks 09.15 uur, kregen verbalisanten [naam 2] en [naam 3] , het verzoek van wijkagent [naam 3] om op de [adres 2] in Helden, een verdachte personenauto aan een controle te onderwerpen. Daar zou de laatste dagen een aantal keren een beige/bruinachtige Volkswagen , voorzien van het Nederlands kenteken [kenteken 2] , geparkeerd hebben gestaan, waarin één man zat die erg veel aandacht had voor de achterzijde van de [horecagelegenheid] en [horecagelegenheid 2] . Verbalisanten hebben het betreffende voertuig op de aangegeven plek aangetroffen en zagen dat er twee personen voor in het voertuig zaten. Op het moment dat zij hun dienstvoertuig direct achter de betreffende auto stopten, zagen zij dat het voertuig uit het parkeervak wegreed. Nadat verbalisanten een stopteken hadden gegeven, begon het voertuig meer snelheid te maken. Dit mondde uit in een achtervolging die uiteindelijk erin resulteerde dat de bestuurder ter hoogte van de kruising Napoleonsbaan met de Spanjersbaan in Neer de controle over het voertuig verloor en een weiland inreed.
Het voertuig kwam tot stilstand voor een bosperceel. De afstand tussen verbalisanten en de betrokken Volkswagen Tiguan betrof op dat moment tussen de 80 en 100 meter. Verbalisanten zagen dat twee verdachten uitstapten en direct wegrenden in de richting van het bosperceel. Verbalisanten hebben het signalement van verdachten portofonisch doorgegeven aan de andere patrouilles die inmiddels in de omgeving waren. Verbalisanten hebben waargenomen dat de bijrijder een smal, zwart-kleurig voorwerp van ongeveer één meter lang in zijn rechterhand vasthield en dat dit voorwerp naar beneden wees. De verdachten zijn het bosperceel in gerend en ongeveer twee minuten later aan de zijde van de Spanjersbaan door verbalisant [naam 4] aangehouden. Op het moment van de aanhouding had geen van beide verdachten een smal, zwart, langwerpig voorwerp bij zich. Twee hondengeleiders zijn op aanwijzing gaan zoeken, waar de verdachten het bosperceel waren in gerend.
Verbalisant [naam 5] heeft haar diensthond genaamd “ [naam 6] ” het commando gegeven tot zoeken. [naam 6] is een surveillancehond getraind in het opsporen van personen en goederen die zijn voorzien van menselijke geur. Op het vermoedelijke spoor van de twee verdachten heeft [naam 6] aanwijzingen gegeven die hebben geleid tot het aantreffen van een vuurwapen op de grond.
Verbalisant [naam 11] heeft het vuurwapen bewaakt in afwachting van een medewerker van Forensische Opsporing. Verbalisanten [naam 2] , [naam 3] , [naam 7] en de twee hondengeleiders hebben vervolgens vanuit het graspad in de richting van de Spanjersbaan het bosperceel uitgekamd. Er werden geen ter zake doende goederen en geen andere personen in het bosperceel aangetroffen.
Van het vuurwapen is een foto gemaakt bij aantreffen.
Op 13 maart 2019 hebben verbalisanten [naam 8] en [naam 9] forensisch onderzoek verricht, onder meer aan het vuurwapen. Verbalisanten hebben geconstateerd dat een patroon in de kamer van het vuurwapen aanwezig was en dat het vuurwapen was voorzien van geluidsdemper en vizier met laser. Het vuurwapen was voorzien van een magazijnhouder waarin vijftien patronen zaten. Het vuurwapen ( [nummer 1] ), magazijn ( [nummer 2] ) en de munitie ( [nummer 3] ) zijn veilig gesteld als sporendragers en voorzien van SIN-nummers.Tijdens het onderzoek zijn foto’s gemaakt van het vuurwapen.
De munitie afkomstig uit de magazijnhouder is eveneens als sporendrager veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer ( [nummer 4] ).
Op 10 april 2019 heeft verbalisant [naam 10] een onderzoek ingesteld naar het vuurwapen, het magazijn en de munitie. Hij omschrijft het vuurwapen met [nummer 1] (inclusief patroonmagazijn [nummer 2] ) als een automatisch vuurwapen, model AR 15 en kaliber 9 mm Luger . Verbalisant heeft proefondervindelijk vastgesteld dat het wapen automatisch vuurde en naar behoren functioneerde. Het betreft een vuurwapen van Categorie II sub 2 van de Wet wapens en munitie. Verbalisant [naam 10] omschrijft de munitie [nummer 3] en [nummer 4] als 16 kogelpatronen in het kaliber 9X19 millimeter, synoniem voor het kaliber 9 millimeter Luger . Deze munitie is geschikt om met het hiervoor beschreven automatische vuurwapen te worden verschoten. Het betreft munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Tijdens het onderzoek zijn DNA-sporen gezocht, onder andere op het automatische vuurwapen ( [nummer 1] ). Er zijn biologische sporen veiliggesteld aan de binnenrand van de binnenzijde van de loop van het wapen ( [nummer 6] ) en aan de ruwe delen van het wapen ( [nummer 7] ).
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft de aan hen aangeleverde bemonsteringen en het referentiemateriaal van de verdachte ( [nummer 8] ) onderworpen aan DNA-onderzoek en de DNA-profielen met elkaar vergeleken. Het resultaat hiervan is dat op de binnenrand binnenzijde loop ( [nummer 6] ) een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen is aangetroffen, waarbij het DNA afkomstig kan zijn van de verdachte en minimaal één onbekende persoon. Op de ruwe delen van het vuurwapen ( [nummer 7] ) is het DNA-profiel van minimaal één man aangetroffen, waarbij het DNA afkomstig kan zijn van de verdachte. De hypothese dat de bemonstering DNA bevat van de verdachte en één willekeurige onbekende persoon is 80 miljoen keer waarschijnlijker dan dat het mengprofiel DNA van twee willekeurige personen betreft. De hypothese dat de bemonstering op de ruwe delen van het vuurwapen DNA van de verdachte bevat of de verdachte en één willekeurige onbekende persoon is 1 miljard keer waarschijnlijker dan dat de bemonstering DNA van één of twee willekeurige onbekende personen bevat.
Bewijsoverweging
De rechtbank begint met vast te stellen dat uit de bewijsmiddelen voortvloeit dat DNA van de verdachte op het vuurwapen is aangetroffen. De verdediging heeft echter opgeworpen dat het DNA-materiaal van de verdachte door secundaire overdracht op het vuurwapen terecht kan zijn gekomen.
De politiepatrouille heeft bij het aantreffen van de Volkswagen Tiguan gezien dat beide verdachten in de auto zaten. Vervolgens is een achtervolging gestart, die is geëindigd in een crash. Toen de verdachten uit de auto vluchtten, heeft een verbalisant gezien dat de bijrijder een smal, zwart, langwerpig voorwerp van ongeveer een meter lengte, droeg. Dat is een omschrijving die zeer wel past op de loop van een lang vuurwapen.
Vervolgens heeft de speurhond op de plek waar verdachten het bosperceel zijn ingelopen het spoor van menselijke geur opgepikt, vervolgd en is bij het vuurwapen uitgekomen. Het bosperceel is uitgekamd door (onder andere) de hondengeleiders en er is niets of niemand ter zake dienende meer aangetroffen.
Het gegeven dat het volgen van het spoor van de verdachten heeft geleid tot het vinden van het wapen, maakt het plausibel dat de verdachte - nu zijn DNA op het wapen is aangetroffen - het wapen ook daadwerkelijk voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier genoegzaam is komen vast te staan dat het wapen op zorgvuldige wijze is veiliggesteld. Het wapen is op het moment van aantreffen alsmede tijdens het forensisch onderzoek gefotografeerd. Uit deze foto’s blijkt dat het vuurwapen tussentijds niet is verplaatst. In het bijzonder blijkt dit uit de onveranderde positie van de blaadjes/takjes tussen de greep en de kolf op foto nummer 8 op pagina 30 en vervolgens fotonummer 14 op pagina 274. De forensisch onderzoeker is blijkens foto nummer 10 op pagina 272 komen aanlopen zonder kunststof handschoenen aan en heeft vervolgens blijkens foto nummers 15 en 16 op pagina 275 voorafgaand aan het onderzoek kunststof handschoenen aangetrokken. Tevens is niet gebleken, op grond van de foto’s maar ook overigens niet, dat de forensisch onderzoeker het wapen heeft opgepakt bij de binnenrand van de binnenzijde van de loop. Door, de verdediging is dit gesuggereerd, maar daartoe zijn feiten noch omstandigheden naar voren gebracht die dit scenario aannemelijk maken. De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat het op het vuurwapen aangetroffen DNA van de verdachte door hemzelf is aangebracht en niet het gevolg is van een secundaire contaminatie.
Het voorgaande brengt eveneens met zich dat de rechtbank geen waarde hecht aan het relaas van de verdediging over de aanwezigheid van een breekijzer en het aantreffen daarvan in het bosperceel. Verdachte heeft bijna zes maanden gezwegen, waarna hij (nadat hij ruimschoots de tijd heeft gehad het dossier te bestuderen), is gekomen met een vage verklaring over het achterlaten van een breekijzer in het bosperceel. De later gevolgde verzoeken om naar het breekijzer te zoeken en het aantreffen daarvan door een onderzoeksbureau, weerleggen niet de bevindingen van het eerdere opsporingsonderzoek. Evenmin geven zij een alternatieve lezing die binnen de uitkomsten van het gedegen opsporingsonderzoek past. De rechtbank verwerpt het verweer reeds vanwege het feit dat het feitelijke grondslag mist en ook overigens niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank is van oordeel dat derhalve de noodzaak ontbreekt om de door de verdediging verzochte uitwerking van telefoongesprekken te gelasten en om alsnog getuigen op te roepen. De rechtbank wijst derhalve de voorwaardelijke verzoeken van de zijde van de verdediging op voornoemde gronden af.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [naam 1] . Zij waren samen op pad om een ernstig delict voor te bereiden of te plegen, waarbij het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen noodzakelijk was. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.