Overwegingen
1. Eiser is werkzaam geweest als [naam functie] bij de gemeente Maastricht, dienst [naam dienst] , afdeling [naam afdeling] . Verweerder heeft bij besluit van 14 januari 2013 deeltijdontslag verleend aan eiser voor 17,7 uren met ingang van 1 januari 2014 op grond van artikel 8.3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Maastricht (AGM). Het beroep tegen dit ontslag is door de rechtbank op 25 april 2014 gegrond verklaard en vervolgens is deze uitspraak van de rechtbank door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij uitspraak van 3 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2994) bevestigd. Bij besluit van 18 december 2013 heeft verweerder met ingang van 1 januari 2014 eiser eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de AGM wegens een diepgaande, ernstig en onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Dit ontslag is door de CRvB is stand gelaten. Beide ontslagbesluiten zijn namens verweerder door de voormalige [functieprofiel] , [naam] , ondertekend. 2. Eiser heeft op 5 juni 2019 op grond van de Wob verzocht om toezending van het tekeningsbevoegdheidsbesluit ten aanzien van [naam] , om zijn ontslagbesluiten van 14 januari 2013 en van 18 december 2018 te ondertekenen namens verweerder, dan wel om af te wijken van artikel 8:15:3 van de AGM.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit ter voldoening aan eisers Wob-verzoek een uitdraai van de P&O mandaatlijst, zoals die gold ten tijde van de betreffende ontslagbesluiten, verstrekt aan eiser.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit (deels) gegrond verklaard en alsnog 4 documenten aan eiser verstrekt. Dit betreffen vier versies van het organogram van de gemeente Maastricht van respectievelijk 1 januari 2013, 15 mei 2013, 3 oktober 2013 en 13 januari 2014. In deze vier documenten zijn, met uitzondering van de naam [naam] , de overige namen weggelakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, omdat dit privacygevoelige informatie betreft en het privacybelang naar de mening van verweerder zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de betreffende namen. Volgens verweerder vloeit uit voornoemde organogrammen voort dat [naam] ten tijde van de ontslagbesluiten lid was van het directieteam. Uit deze documenten in combinatie met de reeds verstrekte P&O-mandaatlijst blijkt volgens verweerder dat [naam] bevoegd was om de ontslagbesluiten te ondertekenen.
5. Eiser heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Eiser vraagt zich af, nu zijn bezwaar in het bestreden besluit deels gegrond is verklaard, welk deel van zijn bezwaren ongegrond is verklaard. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij niet om de door verweerder verstrekte documenten heeft verzocht. Volgens eiser blijkt uit de bij het primaire besluit ontvangen collegenota dat (voor wat betreft de ontslagbesluiten op grond van artikel 8:3 en 8:8 van de AGM) het aanstellingsbesluit in het directieteam van [naam] tevens het mandateringsbesluit inhoudt om deze ontslagbesluiten rechtsgeldig te mogen ondertekenen. De door verweerder overgelegde documenten naar aanleiding van zijn Wob-verzoek zijn volgens eiser geen harde bewijzen. Deze documenten kunnen naar de mening van eiser zijn gefröbeld. Eiser heeft aangegeven dat hij eerder heeft meegemaakt in zijn ontslagzaak dat verweerder documenten heeft gefabriceerd. Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij in zijn ambtelijke diensttijd en onderzoeksperiode een dergelijk organogram nooit heeft gezien, hetgeen erop duidt dat de door verweerder overgelegde organogrammen zijn geknutseld. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de weggelakte namen in de organogrammen geen privacygevoelige informatie bevatten, nu deze medewerkers van verweerders gemeente een openbare functie bekleden. Daarnaast is eiser van mening dat de belangenafweging in het kader van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob in zijn voordeel moet uitvallen. Eiser heeft voorts de rechtbank verzocht verweerder op te dragen het benoemingsbesluit als mandaat tot het rechtmatig ondertekenen van de ontslagbesluiten, dan wel het besluit dat [naam] mocht afwijken van artikel 8:15:3 van de AGM, en waar het Wob-verzoek op ziet, aan hem te doen toekomen.
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat de bevoegdheid om de ontslagbesluiten te nemen, blijkt uit de documenten die verweerder in het kader van het Wob-verzoek van 5 juni 2019 heeft verstrekt. Verder heeft verweerder gesteld dat eiser tijdens de hoorzitting kenbaar heeft gemaakt dat hij het aanstellingsbesluit wil ontvangen van [naam] dan wel een ander besluit/document waaruit blijkt dat [naam] in 2013 als [functie] lid was van het directieteam en aldus bevoegd was om de ontslagbesluiten te tekenen. Verweerder heeft dit informatieverzoek opgevat als een nieuw Wob-verzoek en op 20 december 2019 een besluit genomen. Daarbij heeft verweerder de voornemensbrief van 21 januari 2013 verstrekt aan eiser, inhoudende dat aan [naam] het functieprofiel [functieprofiel] wordt toegewezen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012, alsook de brief van 25 april 2013 waarin eiser conform het voornemen is aangesteld in voornoemde functie. Hiermee staat volgens verweerder vast dat eiser lid was van het directieteam. Verweerder heeft voorts opgemerkt dat eiser geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 20 december 2019, zodat dit besluit in rechte vast is komen te staan en de juistheid van dit Wob-besluit in deze procedure niet ter discussie kan worden gesteld.
7. De rechtbank stelt voorop dat deze procedure uitsluitend het verzoek van eiser om openbaarmaking van informatie op grond van de Wob betreft. Dit betekent dat de bezwaren met betrekking tot de echtheid en de inhoud van de verstrekte gegevens, en met name ook de vraag of [naam] nu bevoegd was om de ontslagbesluiten ten aanzien van eiser te ondertekenen, buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank oordeelt als volgt.
8. In geschil is allereerst of verweerder alle gevraagde informatie heeft verstrekt waar eiser met een beroep op de Wob om heeft verzocht.
9. De rechtbank stelt vast dat bij het primaire besluit aan eiser een collegenota is verstrekt, waaruit kan worden opgemaakt dat op een ontslag op grond van de artikelen 8:3 en 8:8 van de AGM door een [functie] / lid directieteam wordt beslist namens verweerder. Daarnaast heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eiser een viertal organogrammen doen toekomen. Uit deze overgelegde organogrammen blijkt dat [naam] in 2013 en januari 2014 lid was van het directieteam. Vervolgens heeft verweerder, zo blijkt uit het verhandelde ter zitting, in reactie op hetgeen in het beroepschrift en tijdens de hoorzitting door eiser is aangevoerd het besluit van 20 december 2019 genomen en daarbij twee documenten overgelegd, waaruit blijkt dat aan [naam] het functieprofiel [functieprofiel] wordt toegewezen met terugwerkende kracht.
10. Verweerder heeft eisers twijfel of [naam] ook daadwerkelijk benoemd was in de functie van [functieprofiel] , opgevat als een nieuw Wob-verzoek. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een nieuw Wob-verzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn Wob-verzoek van 5 juni 2019 verduidelijkt. Eiser heeft immers primair verzocht om het tekenbevoegdheidsbesluit van [naam] en heeft vervolgens, naar aanleiding van de door verweerder openbaar gemaakte stukken en ter vaststelling van de daadwerkelijke tekenbevoegdheid van [naam] , verzocht om stukken waaruit blijkt dat [naam] deel uitmaakte van het Directieteam. Dit betekent dat het besluit van 20 december 2020 en de twee documenten, die daarbij zijn verstrekt, bij het onderhavige Wob-verzoek hadden moeten worden meegenomen. Het besluit van 20 december 2019 moet dan ook gezien worden als een wijzigingsbesluit, in de zin van een aanvulling op het bestreden besluit. Ten tijde van het besluit van 20 december 2019 liep het onderhavige beroep bij de rechtbank, zodat dit besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege geacht wordt onderwerp te zijn van dit geding.
11. Eiser is op zoek naar een bepaald document, waarin is bepaald dat [naam] bevoegd was om zijn ontslag te ondertekenen. Voor zover eiser heeft bedoeld dat verweerder niet alle documenten openbaar heeft gemaakt die vallen binnen de reikwijdte van zijn Wob-verzoek, overweegt de rechtbank als volgt.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:550 of 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2617) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. 13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat alle documenten waar eiser om heeft verzocht, namelijk waaruit de tekenbevoegdheid van [naam] blijkt, aan hem zijn verstrekt. Dit standpunt komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Eisers enkele stelling dat er een tekeningsbevoegdheidsbesluit van [naam] moet zijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat verweerder over een dergelijk specifiek document beschikt. Eiser heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet goed heeft gezocht naar de door hem gevraagde documenten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat met het verstrekken van de in rechtsoverweging 9 vermelde documenten in beginsel aan eisers Wob-verzoek is voldaan.
14. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder de weigeringsgronden terecht heeft toegepast in de aan eiser verstrekte (deels weggelakte) documenten.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder de openbaarmaking heeft geweigerd van persoonsgegevens in de organogrammen, die verstrekt zijn bij het bestreden besluit van 11 oktober 2019, en de twee documenten, die overgelegd zijn bij het bestreden besluit van
20 december 2019. Dit is de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
16. De rechtbank heeft geen kennis kunnen nemen van de ongecensureerde versies van de documenten waarvan (gedeeltelijke) openbaarmaking is geweigerd, omdat verweerder deze niet heeft ingestuurd. Daarom kan de rechtbank niet per document beoordelen of het algemeen belang bij openbaarmaking opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder ook geen inzicht heeft gegeven waarom de andere namen van ambtenaren in de organogrammen zijn weggelakt. Niet is toegelicht waarom het in dit geval zou gaan om ambtenaren, die uit hoofde van hun functie niet in de openbaarheid treden. Ook met betrekking tot de twee documenten, die zijn overgelegd bij het bestreden besluit van 20 december 2019, is door verweerder niet toegelicht waarom de weggelakte gegevens persoonsgegevens betreffen, en waarom het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen het openbaar maken daarvan verzetten.
17. Zoals hiervoor is overwogen, kan de rechtbank nu niet controleren of verweerder op juiste gronden informatie niet openbaar heeft gemaakt, omdat de betreffende ongecensureerde stukken niet zijn overgelegd én in de bestreden besluiten niet, althans onvoldoende, is gemotiveerd waarom deze (persoons)gegevens zijn geweigerd. Dat betekent dat aan de bestreden besluiten gebreken kleven. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten, of met wijziging van de bestreden besluiten.
18. Om het gebrek te herstellen, dient verweerder – gelet op het vorenstaande – de (ongecensureerde) stukken over te leggen aan de rechtbank, al dan niet met het verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb en een toelichting te geven waarom de (persoons)gegevens zijn weggelakt.
19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
20. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over onder meer de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.