In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], de continuering van hun kredietovereenkomst met de coöperatie Rabobank U.A. en de schorsing van de executie van hun verhypothekeerde woning. De eisers stelden dat de opzegging van de kredietovereenkomst door Rabobank in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, gezien hun financiële situatie en de geringe achterstand in betalingen. Rabobank had de kredietovereenkomsten opgezegd vanwege structurele betalingsachterstanden en het risico van executie door andere schuldeisers. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opzegging van de kredietovereenkomst niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, gezien de aanzienlijke betalingsachterstanden en het risico voor de bank. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 21 mei 2021.