In deze zaak heeft de kantonrechter op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde dat de kantonrechter de werkgever zou veroordelen om hem in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden op normale wijze te hervatten. De werknemer stelde dat de werkgever in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap handelde door hem non-actief te stellen zonder dat de arbeidsovereenkomst rechtmatig was beëindigd. De werkgever voerde verweer en stelde dat de werknemer zich niet als een goed werknemer gedroeg en dat de arbeidsovereenkomst om die reden ontbonden diende te worden.
De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisende belang van de werknemer voortvloeit uit de aard van de zaak en dat de werknemer ontvankelijk was in zijn vordering. De rechter wees erop dat de arbeidsovereenkomst niet was ontbonden en dat de werkgever zich als goed werkgever diende te gedragen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer in de gelegenheid moest worden gesteld zijn werkzaamheden te hervatten, en dat de gevorderde dwangsommen toewijsbaar waren. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die op dat moment waren begroot op € 938,01.
Het vonnis is openbaar uitgesproken en de kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk aan de veroordeling moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat.