ECLI:NL:RBLIM:2021:4297

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
9126349 CV EXPL 21-1761
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wedertewerkstelling in kort geding afgewezen, arbeidsovereenkomst niet ontbonden

In deze zaak heeft de kantonrechter op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde dat de kantonrechter de werkgever zou veroordelen om hem in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden op normale wijze te hervatten. De werknemer stelde dat de werkgever in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap handelde door hem non-actief te stellen zonder dat de arbeidsovereenkomst rechtmatig was beëindigd. De werkgever voerde verweer en stelde dat de werknemer zich niet als een goed werknemer gedroeg en dat de arbeidsovereenkomst om die reden ontbonden diende te worden.

De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisende belang van de werknemer voortvloeit uit de aard van de zaak en dat de werknemer ontvankelijk was in zijn vordering. De rechter wees erop dat de arbeidsovereenkomst niet was ontbonden en dat de werkgever zich als goed werkgever diende te gedragen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer in de gelegenheid moest worden gesteld zijn werkzaamheden te hervatten, en dat de gevorderde dwangsommen toewijsbaar waren. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die op dat moment waren begroot op € 938,01.

Het vonnis is openbaar uitgesproken en de kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk aan de veroordeling moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9126349 CV EXPL 21-1761
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 26 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. C.C. Berends,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n.
[handelsnaam],
zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr.drs. M.A.M. Peters, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 8 april 2021,
  • de mondelinge behandeling van 11 mei 2021 met pleitaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde] .
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gelijktijdig een door [gedaagde] ingediend verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] behandeld. Die zaak is bij deze rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 9169090 AZ VERZ 21-55. Alle ingediende stukken maken – met goedvinden van partijen – onderdeel uit van dit kort geding én de verzoekschriftprocedure.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Voor de beschrijving van de feiten wordt verwezen naar de beschikking van 26 mei 2021 die in de verzoekschriftprocedure tussen partijen is gegeven. De inhoud daarvan geldt als hier herhaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om [eiser] in gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden op normale, gebruikelijke wijze te hervatten die hij krachtens de arbeidsovereenkomst placht te genieten, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijkt aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap handelt. Hiertoe voert hij aan dat [gedaagde] zijn eerder gegeven toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden niet zomaar mag intrekken en dat de weigering aan zijn zijde om direct met de nevenwerkzaamheden te stoppen geen redelijke grond voor non-actiefstelling oplevert.
3.3.
[gedaagde] voert het verweer dat [eiser] zich niet als een goed werknemer gedraagt, in strijd met de geldende cao concurrerende nevenwerkzaamheden verricht en dat bovendien de verhouding tussen partijen reeds verstoord is geraakt zodat de arbeidsovereenkomst om die redenen ontbonden dient te worden.
3.4.
Op de stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het voor een kortgedingprocedure vereiste spoedeisende belang vloeit reeds voort uit de aard van deze zaak. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.
In de onder r.o. 1.2. genoemde verzoekschriftprocedure is de door [gedaagde] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en is geoordeeld dat [gedaagde] uiterlijk op 1 maart 2022 moet stoppen met zijn nevenwerkzaamheden.
4.3.
Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is ontbonden, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] in de gelegenheid moet worden gesteld de overeengekomen arbeid te verrichten. Dat vloeit ook voort uit de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW waarin is vastgelegd dat een werkgever verplicht is zich bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als goed werkgever te gedragen. Uitgangspunt is dat de werkgever jegens zijn werknemer zorgvuldig handelt en dat ernaar wordt gestreefd om een werknemer pas van zijn werkzaamheden te ontheffen op het moment dat het dienstverband op rechtmatige wijze is beëindigd.
4.5.
Gelet op het bovenstaande zal de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen om hem in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden op normale, gebruikelijke wijze te hervatten die hij krachtens de arbeidsovereenkomst placht te genieten, worden toegewezen. De mede gevorderde dwangsommen zijn ook toewijsbaar.
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 106,01
  • griffierecht € 85,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 938,01

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] in gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden op normale, gebruikelijke wijze te hervatten die hij krachtens de arbeidsovereenkomst placht te genieten, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijkt aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 25.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 938,01,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
NZ