ECLI:NL:RBLIM:2021:4186

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
C/03/270181 / FA RK 19-3811
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitoefening van bevoegdheid door Duits gerecht in omgangszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 10 mei 2021 een beschikking gegeven in een verzoek tot uitoefening van bevoegdheid door het Amtsgericht Bonn in Duitsland, in het kader van een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon, heeft verzocht om de raad in te schakelen voor ondersteuning in de omgang met haar kind, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Kreutzkamp, zijn bezorgdheid over de omgangsregeling heeft geuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders en het kind volledig geïntegreerd zijn in de Duitse samenleving, ondanks dat zij in Nederland wonen. De rechtbank heeft op basis van artikel 15 lid 1 sub b van de Brussel II-bis verordening geoordeeld dat het Duitse gerecht beter in staat is om deze zaak te behandelen, gezien de bijzondere band van het kind met Duitsland. De rechtbank heeft de ouders de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op het voorstel om de zaak te verwijzen naar het Duitse gerecht. Zowel de moeder als de vader hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze verwijzing. De rechtbank heeft vervolgens besloten om het Amtsgericht Bonn te verzoeken zijn bevoegdheid uit te oefenen, en heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van een reactie van het Duitse gerecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 10 mei 2021
Zaaknummer: C/03/270181 / FA RK 19-3811
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon, gevestigd te Heerlen,
en:
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp, gevestigd te Maastricht.
Gezien de stukken waaronder de beschikking van deze rechtbank van 28 januari 2020.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit:
- de brief met bijlage, zijnde het eindverslag van de BOR, van de raad, binnengekomen bij de rechtbank op 22 december 2020;
- het bericht van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 8 januari 2021;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling ter zitting van 19 maart 2021, waarbij zijn verschenen:
  • mr. Jaminon namens de moeder,
  • de vader, bijgestaan door mr. Kreutzkamp,
  • een vertegenwoordigster van de raad,
de moeder is niet in persoon verschenen;
- het bericht van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 31 maart 2021;
- het bericht van de vader, binnengekomen bij de rechtbank op 2 april 2021.

2.Het BOR-verslag en de reacties van de ouders

2.1.
De conclusie van het BOR-verslag vermeldt dat beide ouders zich hebben ingezet om de omgangsregeling tot stand te laten komen. Door de intrede van corona(maatregelen), de annuleringen van afspraken en de periode van de zomervakantie is er veel vertraging ontstaan voordat de eerste omgang gerealiseerd kon worden. Door de annuleringen van het merendeel van de geplande omgangsmomenten zijn de verwachtingen van de ouders en [minderjarige] niet beantwoord. In hoeverre de persoonlijke problematiek van de moeder hierin een rol speelt, is voor Plinthos moeilijk in te schatten door het beperkte aantal omgangsmomenten.
Het is wel duidelijk geworden dat de moeder nood heeft aan ondersteuning. Zij heeft iemand nodig die haar kan begeleiden om de contacten met [minderjarige] vorm te geven en haar in staat stelt om af te stemmen op zijn huidige leeftijds- en ontwikkelingsfase. Verder is er iemand nodig die [minderjarige] kan begeleiden in de vragen die hij heeft aan/over de moeder. De ervaringen die in het BOR-traject zijn opgedaan, lijken de ervaringen te bevestigen die de ouders in het verleden hebben opgedaan. Om de ouders en [minderjarige] in staat te stellen nieuwe, positieve ervaringen op te doen is de begeleiding noodzakelijk. Omdat de ouders en [minderjarige] volledig geïntegreerd zijn in de Duitse samenleving en zij uitsluitend wonen in Nederland, heeft het de voorkeur dat deze persoon wordt gezocht binnen de Duitse hulpverlening.
2.2.
De moeder onderschrijft in haar reactie dat er nauwelijks omgang heeft plaatsgevonden. Zij vindt dat jammer. De moeder vindt het tevens jammer dat de BOR is geëindigd. Hoewel de vader en zijn partner hebben aangegeven het contact tussen de moeder en [minderjarige] te stimuleren, is dit niet gebeurd. De moeder heeft [minderjarige] rond de feestdagen kaartjes gestuurd, maar heeft daar geen reactie op ontvangen. Telefonisch contact is er evenmin. De moeder is dan ook van mening dat ofwel de BOR dient te worden verlengd ofwel dat de raad dient te onderzoeken welke andere mogelijkheden er zijn voor omgang. In het kader van de BOR is naar voren gekomen dat inzet van pedagogische ondersteuning voor de moeder en [minderjarige] wenselijk is. Dit aspect dient nader te worden onderzocht.
Het spreekt voor zich dat de moeder zo snel mogelijk het contact met [minderjarige] wil herstellen. De moeder verzoekt om de raad in te schakelen of zo snel mogelijk een mondelinge behandeling te plannen.
2.3.
De vader heeft niet gereageerd.

3.De standpunten ter zitting van 19 maart 2021

3.1.
Namens de moeder heeft haar advocaat meegedeeld dat de moeder niet goed begrijpt waarom [minderjarige] niet een keer per veertien dagen naar haar toe kan komen. Zij heeft aan haar klachten gewerkt. Zij heeft psychische hulp. De moeder moest vanwege ziekte of vervoersproblemen, al dan niet vanwege de coronamaatregelen, regelmatig de begeleide omgang afzeggen. Zij begrijpt dat dit vervelend is voor [minderjarige] . De moeder probeert het wel. Zij is binnen haar mogelijkheden een aantal keer wel naar de omgang gekomen. Door de begeleiders wordt geconcludeerd dat de moeder vervoersproblemen niet kan overzien en dat daar hulp bij nodig is. De moeder betreurt dat de BOR niet automatisch kon worden verlengd, want de omgang ligt nu al een tijd stil. Zelfs telefonische contacten lukken niet.
De moeder zal alles doen om afspraken en de omgang na te komen. Nu is het nog te vroeg om ermee te stoppen. Er wordt verwezen naar (uitgebreide) hulpverlening in Duitsland, maar Duitsland doet niets, omdat [minderjarige] in Nederland woont. Dat zegt ook het Jugendamt. De moeder blijft in [woonplaats 1] wonen.
3.2.
De vader is het eens met de inhoud van het verslag van de BOR. De contacten zijn gaan haperen en de afspraken werden niet nagekomen. Dat betekent voor de vader niet dat het nu is afgelopen. Hij is teleurgesteld. Hij merkt dat de moeder het niet kan. De vader vindt contact tussen [minderjarige] en de moeder belangrijk, maar daarbij is continuïteit van belang. De intentie was dat er belcontacten zouden komen, maar die zijn er niet van gekomen. Plinthos zegt dat de moeder nood heeft aan ondersteuning, bij voorkeur vanuit de Duitse hulpverlening. Dat lukt echter niet, omdat [minderjarige] in Nederland woont. De vader wil wel nog een kans geven om een en ander vlot te trekken, maar het moet niet te lang duren. Hij wil kijken hoe tot een vaste omgangsvorm kan worden gekomen.
3.3.
De raad vindt het in het belang van [minderjarige] dat er Duitse hulpverlening wordt betrokken, zoals Plinthos concludeert. De raad kan Duitse hulpverlening niet organiseren. Er is veel hulp en sturing nodig, want het lukt de moeder niet op eigen kracht. Onbegeleide omgang is niet mogelijk. Het is wel nodig dat er een structurele omgangsregeling komt en het is mooi dat de vader daarvoor openstaat. Nu overal mee stoppen zou verdrietig zijn. [minderjarige] is nog een heel jong kind. Wellicht dat Team Jeugd van de woonplaats van [minderjarige] de contacten vorm kan geven. De moeder zou in dat geval met haar huisarts moeten kijken voor hulpverlening om de afspraken na te komen. Desgevraagd bevestigt de raad dat hulpverlening van Team Jeugd naast een eventuele nadere BOR zou kunnen lopen.

4.De verdere beoordeling

4.1.
In de beschikking van 28 januari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat haar rechtsmacht toekomt op grond van artikel 8 Brussel II-bis.
Op grond van artikel 15 lid 1 sub b Brussel II-bis kunnen de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen, bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen.
Op grond van artikel 15 lid 2 sub b Brussel II-bis, voor zover hier van belang, is lid 1 van toepassing op verzoek van dit gerecht. Verwijzing op initiatief van het gerecht kan echter slechts plaatsvinden indien zulks door ten minste een van de partijen wordt aanvaard.
In artikel 15 lid 3 Brussel II-bis is bepaald in welke gevallen het kind wordt geacht in de zin van lid 1 een bijzondere band met een lidstaat te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] een bijzondere band heeft met Duitsland. Weliswaar staat de woning waar [minderjarige] en de vader verblijven in Nederland, maar voor het overige is hun hele leven gericht op Duitsland en zijn zij, zoals ook Plinthos concludeert, volledig geïntegreerd in de Duitse samenleving. Zo spreken [minderjarige] en de ouders enkel Duits (en Russisch) met elkaar en gaat [minderjarige] in Duitsland naar school. Daarnaast is gebleken dat [minderjarige] tot 2018 zijn gewone verblijfplaats in Duitsland had. Tevens zijn [minderjarige] en de beide ouders Burger van de Bondsrepubliek Duitsland. Tot slot heeft de moeder haar gewone verblijfplaats in [woonplaats 1] , Duitsland.
De rechtbank betrekt verder bij haar beoordeling dat zowel de Nederlandse hulpverlening als de Raad voor de Kinderbescherming voor het verdere traject Duitse hulpverlening noodzakelijk acht, dat de Duitse rechter meermaals heeft beslist in zaken tussen de ouders en dat het Jugendamt eerder was betrokken. Al het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat het gerecht in Duitsland beter in staat is deze zaak te behandelen, in het belang van [minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van 19 maart 2021 heeft de rechtbank met de ouders gesproken over een eventueel verzoek aan het gerecht in Duitsland om zijn bevoegdheid uit te oefenen. De ouders zijn vervolgens in de gelegenheid zijn gesteld om daarop schriftelijk te reageren binnen twee weken na de mondelinge behandeling ter zitting.
In haar bericht van 31 maart 2021 heeft de moeder zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In zijn bericht van 2 april 2021 heeft de vader meegedeeld er geen bezwaar tegen te hebben indien de rechtbank de procedure verwijst naar een Duitse rechter.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de formele vereisten.
Op grond van artikel 15, lid 6, Brussel II-bis juncto artikel 24, lid 6, van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming zal daarom aan het Amtsgericht in Bonn, Duitsland, zijnde de woonplaats van de moeder, worden verzocht zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, Brussel II-bis uit oefenen. Dit zal geschieden door tussenkomst van de in artikel 24, lid 1, van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming bedoelde liaisonrechter. De rechtbank zal in verband daarmee bepalen dat de griffier een afschrift van de onderhavige beschikking per e-mail zal zenden aan de liaisonrechter. Het Duitse gerecht wordt verzocht op korte termijn – doch in ieder geval binnen zes weken – mee te delen of het de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, Brussel II-bis aanvaardt.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan, pro forma voor zes weken, in afwachting
van nader bericht van het Amtsgericht Bonn over de uitoefening van de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de Brussel 11-bis Verordening.

5.De beslissing

De rechtbank:
verzoekt het Amtsgericht Bonn, Duitsland, zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 15 lid 5 Brussel II-bis uit te oefenen ten aanzien van alle door de moeder ingediende verzoeken;
bepaalt dat de overdracht van voormeld verzoek aan het Amtsgericht Bonn, Duitsland, zal geschieden door tussenkomst van de liaisonrechter en bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de onderhavige beschikking per e-mail zal doen toekomen aan de liaisonrechter door toezending daarvan aan het navolgende e-mailadres: blik@rechtspraak.nl;
houdt iedere verdere beslissing aan, pro forma voor zes weken, derhalve tot 21 juni 2021 in afwachting van bericht van het Duitse gerecht met betrekking tot aanvaarding van de bevoegdheid.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van S.L.M. Heijnens, griffier op 10 mei 2021.