3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 15 september 2020 omstreeks 14:15 uur heeft op de kruising van de [adres 2] en de [adres 3] te Voerendaal een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de door de verdachte bestuurde personenauto (merk [auto] ) is aangereden tegen een bromfiets (merk [bromfiets] ), met daarop als bestuurster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en als passagier [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). [slachtoffer 1] is hierbij om het leven gekomen en [slachtoffer 2] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. De rechtbank grondt haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
In het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse(VOA) is – zakelijk weergegeven - het volgende vermeld :
De bestuurder van de personenauto, merk [auto] , reed op de [adres 2] . Hij kwam uit de richting van Heerlen en reed in de richting van Voerendaal. De bestuurster van de bromfiets, merk [bromfiets] , reed op de [adres 3] en wilde kennelijk de [adres 2] oversteken om haar weg linksaf in de richting van Heerlen te vervolgen. Op het kruisingsvlak van de [adres 2] en de rijstrook voor het verkeer van Voerendaal richting Heerlen kwamen beide voertuigen met elkaar in botsing.
De [adres 2] is een voorrangsweg, waar voor motorvoertuigen een maximumsnelheid van 80 km/u geldt. Ter hoogte van de plaats van het ongeval was het zicht goed.
Rijtechnische staat voertuigen
De bromfiets verkeerde in een voldoende rijtechnische staat en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak van of van invloed konden zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. De personenauto verkeerde in een onvoldoende rijtechnische staat. De achterbanden hadden een zeer laag profiel, maar gezien de weersomstandigheden was dit verder niet van invloed. Het Anti-Blokkeer Systeem (ABS) functioneerde niet naar behoren. Dit had wel invloed op het ontstaan van het ongeval.
Snelheid
Het aangetroffen sporenbeeld en de schade aan de betrokken voertuigen wijzen erop dat de bestuurder van de personenauto harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 80 kilometer per uur. Een indicatief berekende snelheid komt uit op minimaal 103 km/u.
Vermijdbaarheid
De bestuurster van de [bromfiets] had het ongeval kunnen voorkomen door het verlenen van voorrang aan de [auto] , die rechtdoor over de [adres 2] reed, alvorens zelf de [adres 2] op te rijden. Ondanks de hoge snelheid van de [auto] heeft de bestuurster van de [bromfiets] de rechter, voor de rijrichting van de [auto] bestemde, rijstrook volledig overgestoken, en dus voor hem vrijgemaakt. Doordat de [auto] echter naar de andere, te weten voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook bewoog, kwamen de twee voertuigen alsnog met elkaar in botsing. Indien de bestuurder van de [auto] de ter plaatse geldende maximumsnelheid niet had overschreden, dan had de bestuurster van de [bromfiets] een grotere afstand kunnen afleggen en bijna de hele rijbaan kunnen vrijmaken. Feitelijk kan gesteld worden dat de bestuurster van de [bromfiets] in alle gevallen in staat was geweest om de rijstrook bestemd en gevolgd door de [auto] volledig vrij te maken en had zij dus feitelijk voorrang verleend aan de bestuurder van de [auto] .
De bestuurder van de [auto] had het ongeval kunnen voorkomen door te rijden met de toegestane maximum snelheid van 80 km/u. Hierdoor had hij zijn weg kunnen vervolgen zonder bestuurders handelingen te verrichten. Hij had dan niet hoeven uit te wijken en/of een dusdanige remming moeten instellen dat zijn (voor)wielen blokkeerden en het voertuig onbestuurbaar werd. Het ongeval heeft immers plaatsgevonden nadat hij met zijn voertuig op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook terecht was gekomen.
Bij een constante naderingssnelheid van 80 kilometer per uur was hij tussen de 0,32 en 0,62 seconde later ter hoogte van de botsplaats geweest. Daardoor had de bestuurster van de [bromfiets] meer tijd gehad om over te steken en had zich op een grotere afstand tot de rechter rijstrook bevonden. Ook was dan de botssnelheid tussen de 34 en 47 km/u geweest, in ieder geval aanzienlijk minder dan de berekende botssnelheid van 85 km/u.
Indien het ABS van de [auto] goed had gewerkt, was een hogere remvertraging behaald, waardoor de [auto] een kortere remweg had gehad. Bij de ter plaatse geldende snelheid van 80 km/u en een werkend ABS was de remweg tussen de 6,8 en 13 meter korter geweest. Bij een kortere remweg van 6,8 meter was de [auto] nog 6,5 meter te kort gekomen om de botsing te vermijden, maar de botssnelheid had dan maar zo’n 37 km/u bedragen. Bij een kortere remweg van 13 meter had de [auto] vóór de botsplaats stilgestaan. Een ABS-systeem moet voorkomen dat de wielen van een voertuig blokkeren en zorgt dat het voertuig bestuurbaar blijft als een noodstop wordt uitgevoerd. In dat geval had de bestuurder mogelijk nog naar rechts kunnen (proberen) te sturen. Bij draaiende wielen blijft de spoorkracht van de band namelijk behouden, zodat het voertuig niet naar links zou zijn gegleden, maar stuurbaar was gebleven. De bestuurder had zijn voertuig dan op de voor hem bestemde rijstrook kunnen houden.
In het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]staat het volgende:
‘Ik kwam op 15 september 2020 met mijn auto uit Hoensbroek en ging in de richting van Voerendaal. In de buurt van ten Esschen zat de verdachte met de door hem bestuurde auto reeds achter mij. Voor mijn gevoel reed hij heel dicht achter mij. De verdachte heeft met zijn
auto twee à drie keer gepoogd mij in te halen. Hij deed deze pogingen op de volgende wijze: gas geven, dicht achterop mij rijden, naar links gaan, dan zien dat het niet gaat lukken door tegenliggers, om dan uiteindelijk weer achter mij in te voegen. Dit deed hij twee à drie keer op het genoemde weg stuk. Toen ik door de bocht in de richting van Voerendaal reed, heb ik mijn snelheid opgevoerd tot ongeveer 80 km/u. Op het moment dat ik ongeveer op 2/3 van de [adres 2] was, gezien vanaf de afslag naar Klimmen en waar het ongeval had plaats gevonden haalde hij mij met een hogere snelheid dan 80 km/u aan de linker zijde in’.
In het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2]staat het volgende:
‘Ik reed in mijn auto over de [adres 3] te Voerendaal in de richting van de [adres 2] . Net voor de kruising met de [adres 2] haalde ik een scooter in. Ik zag dat op deze scooter twee meiden zaten. Op de kruising met de [adres 2] zag ik een voertuig met hoge snelheid vanuit Heerlen komen. Dit voertuig viel mij direct op, omdat het met zulke hoge snelheid reed. Ik schat dat het voertuig minimaal 90 kilometer per uur reed. Ik stak de kruising over en reed in de richting van Heerlen. In mijn binnenspiegel had ik goed zicht op de situatie achter mij. Ik zag dat het voertuig welke vanuit Heerlen kwam, de scooter volop schepte. Ik zag dat de scooter aan het oversteken was’.
Het schouwverslag betreffende [slachtoffer 1]vermeldt het volgende:
De (belangrijkste) letsels opgetreden als gevolg van het ongeval:
- een schedelbasisfractuur aan de linkerzijde;
- een breuk aan het linker sleutelbeen;
- een breuk aan de bovenarm/schouder links;
- enkele ribfracturen links (die ook het gevolg zouden kunnen zijn van reanimatie);
- een vermoedelijke klaplong links;
- een scheur in de aorta (lichaamsslagader).
Conclusie:
‘Niet natuurlijk overlijden ten gevolge van een verkeersongeval met als doodsoorzaak verbloeding door een scheur in de aorta als direct gevolg van de impact op de linkerzijde van het lichaam’.
De geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2]vermeldt het volgende:
‘Uitwendig waargenomen letsel: scheurwond linker knie en kleine oppervlakkige schaafwond linker elleboog en onderarm.
Overige informatie: bekken fractuur waarvoor operatie op 17/09/20: iliosacrale schroeffixatie links. Knieschijffractuur links waarvoor geen operatie indicatie. Behandeld met gipsspalk en kniebrace. Met behulp van fysiotherapie beenspieren aansterken.
Geschatte duur van de genezing: tot 3 maanden na het ongeval onder controle geweest in het ziekenhuis, waarna geen kniebrace meer nodig was en de follow-up eindigde. Wel nog doorgang met fysiotherapie tot +/- halfjaar - jaar na het ongeval’.
De verdachte heeft ter terechtzitting – kort samengevat - het volgende verklaard:
Ik was op 15 september 2020 de bestuurder van de [auto] die in botsing kwam met de bromfiets. De route van Ten Esschen naar Voerendaal ken ik goed want die rijd ik bijna dagelijks. Het klopt dat ik eerst nog een auto heb ingehaald met hogere snelheid. Toen ik ingehaald had, heb ik het gas losgelaten. Ik zag dat op de [adres 3] een bromfiets met twee meisjes stil stond. Ik ging er niet vanuit dat ze op dat moment de [adres 2] zouden oversteken, maar dat deden ze toch. Ik stuurde naar links om een botsing te vermijden en probeerde op tijd te remmen, maar ik botste met mijn auto tegen de bromfiets. Ik denk dat ik harder reed dan 80 km/u. Op het moment van het ongeluk deed het ABS-systeem het niet, en dat wist ik.
Bewijsoverwegingen
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994, moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het onderhavige verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarbij dient in ieder geval sprake te zijn van aanzienlijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door de verdachte. De rechtbank dient ook te beoordelen of het zeer onvoorzichtig verkeersgedrag kan worden aangemerkt als roekeloos verkeersgedrag, zoals dat mede ten laste is gelegd.
Het komt bij de beoordeling aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet alleen al uit de ernst van de gevolgen van het gedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke regels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank hecht er allereerst aan om op te merken dat verkeersdeelnemers er op moeten kunnen vertrouwen dat medeverkeersdeelnemers de verkeersregels, die ten behoeve van de veiligheid in het verkeer zijn vastgesteld, naleven. Iedere verkeersdeelnemer heeft de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 15 september 2020 in zijn [auto] over de [adres 2] in de richting van Voerendaal is gereden. De [adres 2] is een voorrangsweg en de toegestane maximum snelheid ter plaatse is 80 km/u. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte al rijdende over de [adres 2] de toegestane maximum snelheid fors heeft overschreden. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij vlak voordat het ongeval plaatsvond door de verdachte werd ingehaald met een fors snelheidsverschil, terwijl hij zelf met een snelheid van 80 km/u reed. Ook getuige [getuige 2] heeft de verdachte vlak vóór het ongeval met een hoge snelheid zien rijden. Op basis van het proces-verbaal VOA gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte op het moment dat hij in botsing kwam met de bromfiets, met een minimale snelheid van 103 km/u reed. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend te hard te hebben gereden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte kan worden verweten dat hij zich niet heeft gehouden aan de toegestane maximum snelheid. Dit is op zichzelf al aan te merken als een ernstige verkeersfout.
De rechtbank stelt voorts vast dat de botsing van de auto van de verdachte met de bromfiets van [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden op de – voor de rijrichting van de [auto] bestemde – linker rijstrook. Dit betekent dat de bromfiets de weghelft die bestemd was voor de verdachte, reeds was overgestoken. Door de te hoge snelheid van de verdachte, zijn reflex om uit te wijken naar links en zijn blokkerende voorwielen als gevolg van een niet werkend ABS-systeem, was de verdachte niet meer in staat zijn rijweg op de voor hem bestemde rechter rijbaan te vervolgen. De rechtbank neemt bij haar beoordeling voorts in aanmerking dat een niet goed werkend ABS-systeem voor voertuigen met een bouwjaar van vóór 2018 (zoals dat van de verdachte) geen reden (meer) is voor afkeuring bij een APK-keuring. De auto van de verdachte is daarom ondanks dat gebrek door de RDW goedgekeurd. De rechtbank verwijt de verdachte niettemin dat hij maanden is blijven rondrijden met een niet naar behoren werkend ABS-systeem en daarbij meermalen, zoals ook ten tijde van het tenlastegelegde feit, de toegestane snelheid heeft overschreden, en dat terwijl hij wist dat zijn ABS-systeem defect was. Hij heeft daardoor in zijn algemeenheid risico’s genomen, en in het bijzonder heeft hij risico’s genomen door gevaarlijke verkeersmanoeuvres te maken, zoals met hoge snelheid in te halen en boven de maximum toegestane snelheid te rijden en dat terwijl de verdachte voordien al meermalen is gemaand zich aan de maximumsnelheid te houden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte er op zeer lichtzinnige wijze van uit is gegaan dat de door hem genomen – naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbare risico’s – zich niet zouden realiseren. Dat wijst op ernstige onderschatting van die risico’s. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de voornoemde omstandigheden weliswaar worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig rijgedrag, maar niet zonder meer als roekeloos rijgedrag. De rechtbank merkt op dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ wordt verstaan. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan de rechtbank niet afleiden dat aan deze zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm in de zin van de wet is voldaan. Zij zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is wel van oordeel dat de verdachte ernstig tekortgeschoten is in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een motorrijtuig mocht worden verwacht.
Gelet op de hiervoor genoemde verwijtbare gedragingen van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ook sprake van een causaal verband tussen het aan de schuld van de verdachte te wijten verkeersongeval en zowel het overlijden van [slachtoffer 1] enerzijds, als het letsel van [slachtoffer 2] anderzijds. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] is overleden aan haar verwondingen die zij heeft opgelopen als gevolg van de aanrijding. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer 2] een bekkenfractuur en een knieschijffractuur heeft opgelopen als gevolg van de aanrijding. Aan de bekkenfractuur is zij geopereerd. De revalidatie is nog steeds niet afgerond. [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting desgevraagd te kennen gegeven thans nog tweemaal per week fysiotherapie te volgen. De rechtbank kwalificeert het door [slachtoffer 2] opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 3.4 weergegeven.