ECLI:NL:RBLIM:2021:3994

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 996
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot sluiting van een woning wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 11 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker, de eigenaar van een woning in Beek, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning, waaronder XTC-pillen en amfetamine. Verzoeker stelde dat hij in een hulpbehoevende situatie verkeerde en dat de sluiting van de woning ernstige gevolgen voor hem en zijn minderjarige dochter zou hebben. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet had aangetoond dat hij had geïnformeerd naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting voor verzoeker, wat een belangrijke omstandigheid was in de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter besloot daarom het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, zodat verzoeker in zijn woning kon blijven totdat er een definitieve beslissing was genomen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/996
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),
en

de burgemeester van de gemeente Beek, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2021 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder op grond
van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd aan verzoeker die
ertoe strekt dat hij met ingang van 12 april 2021 de woning aan de [adres] in
[woonplaats] (hierna: de woning) dient te sluiten en voor de duur van zes maanden gesloten dient te
houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Verzoeker is de eigenaar van de woning. Op 5 februari 2021 heeft de politie onderzoek verricht in de woning. Blijkens de rapportage van de politie van 6 februari 2021 werd tijdens het onderzoek op de eerste verdieping in een slaapkamer in een losstaande kluis 997 stuks blauwe “Red Bull” XTC, 1787 stuks oranje “La Casa de Papel” XTC pillen, 40 stuks Groene “NFL” XTC pillen, 3 stuks zwarte “Dom Perignon” XTC pillen, 5,3 gram witte amfetamine pasta in een boterhamzakje en één flesje met GHB vloeistof aangetroffen. In de diepvries in de keuken werd vervolgens 84 gram witte amfetaminepasta in een zak aangetroffen. Voorts werden op de zolderverdieping, die ingericht was als slaapkamer voor de dochter, 8 oranje “La Casa de Papel” XTC pillen aangetroffen. Verder werd in de woning softdrugs aangetroffen. In de bijkeuken zijn 5 gripzakjes gevuld met hennepgruis, met een totale inhoud van 19 gram netto, aangetroffen. Deze gripzakjes zaten in een doos waarin meerdere lege gripzakjes werden aangetroffen, hetgeen wijst op handel of vervaardiging van verdovende middelen van lijst 1 en lijst II van de Opiumwet.
2. Bij brief van 18 februari 2021 heeft verweerder verzoeker, als bewoner van de woning, bericht voornemens te zijn de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker heeft op 9 maart 2021 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. De ingediende zienswijze heeft geen verandering gebracht in het voornemen van verweerder. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de aangetroffen hoeveelheid drugs en de aangetroffen voorwerpen die wijzen op handel in verdovende middelen volgt dat voldaan is aan de voorwaarden voor de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen. Voorts stelt verweerder dat de door verzoeker aangedragen omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De woning zal dan ook worden gesloten voor de duur van zes maanden.
3. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in een (eventueel) bodemgeding. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en deze bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom hij niet kan wachten tot verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat hij en zijn minderjarige dochter in geval van sluiting de woning voor de duur van zes maanden dient te verlaten. Verzoeker verkeert verder in slechte gezondheid en het verlaten van de woning zal zeer nadelig zijn voor zijn gezondheidstoestand. Verzoeker heeft derhalve spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van het primaire besluit.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de burgemeester bevoegd is om de sluiting van het pand te gelasten. Verzoekster heeft dienaangaande naar voren gebracht dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er een MMC-test is gedaan. Deze MMC-test ontbreekt echter in het dossier. Verzoeker kan derhalve niet controleren of het om de aangetroffen middelen gaat en of de test positief was.
7. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Beek 2020 (hierna: de beleidsregel) vastgesteld.
In artikel 4, vijfde lid, van de beleidsregel is bepaald dat indien er bij de eerste constatering sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, of indien er sprake is van voorbereidingshandelingen harddrugs, de woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van zes maanden.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933) overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) nogmaals bevestigd.
9. Niet in geschil is dat in de woning van verzoeker 2835 XTC-tabletten, 89,3 gram witte amfetaminepasta en een flesje met GHB vloeistof is aangetroffen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat de burgemeester kan en mag uitgaan van de juistheid van de op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte rapportage van de politie, tenzij verzoeker aantoont dan wel aannemelijk maakt dat daarvan niet langer kan worden uitgegaan. Dit geldt evenzeer voor de rechtbank, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Door verzoeker worden geen gronden naar voren gebracht welke zien op onjuistheden of tegenstrijdigheden ten aanzien van de bestuurlijke rapportage. In de bestuurlijke rapportage wordt op pagina 4 naar voren gebracht ten aanzien van de in de woning aangetroffen harddrugs dat deze positief zijn getest middels een MMC-test. Verweerder mag er dan ook van uitgaan dat de aangetroffen middelen in de woning verdovende middelen zijn van lijst I van de Opiumwet.
10. Gelet op de aangetroffen ruime overschrijding van de gebruikershoeveelheid en de aangetroffen gripzakjes heeft verweerder tevens mogen aannemen dat de aangetroffen middelen deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. Verweerder was dan ook bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
11. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beoordelingsruimte. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen. Ook bij de sluitingsduur heeft verweerder beoordelingsruimte. Uit de beleidsregels volgt dat bij een eerste constatering een woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van zes maanden indien is geconstateerd dat sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs. Nu in de woning 2835 pillen XTC zijn aangetroffen, is het besluit van verweerder om in dit geval meteen over te gaan tot sluiting van de woning voor zes maanden in overeenstemming met zijn beleid.
12. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840), herhaald bij uitspraak van 5 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2924) en de uitspraak van 28 augustus 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:2912), dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
13. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet ten eerste worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
14. Volgens verzoeker is niets aangetroffen dat duidt op handel van verdovende middelen vanuit de woning. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt echter dat naast een grote hoeveelheid verdovende middelen in de bijkeuken in een doos gripzakjes zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter kan verweerder dan ook volgen in zijn standpunt dat de aangetroffen verdovende middelen bestemd waren voor de handel en dat de woning een rol vervulde binnen de drugsketen waarmee sluiting van de woning dus noodzakelijk is. Uit de rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333, volgt ook dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
15. Het voorgaande betekent echter nog niet zonder meer dat verweerder het besluit tot toepassing van bestuursdwang voor de duur van zes maanden in redelijkheid heeft kunnen nemen. Onder verwijzing nar de in rechtsoverweging 12. genoemde jurisprudentie overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
16. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient verweerder te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
17. Verzoeker heeft onbetwist gesteld dat hij hulpbehoevend is en dat de woning dientengevolge is aangepast. Zo beschikt verzoeker over een traplift, een bad-lift, is de badkamer voorzien van een antislipvloer en staat op zijn slaapkamer een bed-lift. Verzoeker heeft voorts ter zitting naar voren gebracht dat er inspanningen zijn verricht om een aangepaste woning te vinden, dit echter erg moeizaam is en dit misschien eerst binnen een half jaar mogelijk is.
18. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. Enkel ten aanzien van verzoekers dochter heeft verweerder gesteld dat er ondersteuning kan worden geboden bij het vinden van alternatieve huisvesting. Dit punt kan overigens in de bezwaarfase worden gerepareerd. Of en, zo ja, waar verzoeker terecht kan, zal verweerder bij zijn belangenafweging moeten betrekken. Duidelijk is dat bij verzoeker sprake is van een hulpbehoevende situatie. Verweerder dient derhalve de gevolgen van de sluiting in de bezwaarfase beter te onderzoeken.
19. Ten aanzien van de verwijtbaarheid stelt verzoeker verder dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in zijn woning. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door, in het geval van verzoeker, een sepot niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke. Of de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting, volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. De aangetroffen 2835 XTC-tabletten zijn een grote handelshoeveelheid. Dat verzoeker er niet van op de hoogte was dat de drugs in zijn woning aanwezig was, acht de voorzieningenrechter dan ook niet aannemelijk. Daarnaast zijn de pillen op verschillende plekken in de woning aangetroffen. Waaronder de zolderverdieping, welke was ingericht als kamer voor zijn dochter. Verzoeker kon er dan ook redelijkerwijze van op de hoogte zijn dat er zich drugs in zijn woning bevond. Bovendien blijft verzoeker als eigenaar van de woning te allen tijde verantwoordelijk voor de activiteiten die daar plaatsvinden.
20. Gelet op de twijfels van de voorzieningenrechter ten aanzien van de evenredigheid van de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden zoals overwogen onder rechtsoverweging 18. en mede gelet op de onomkeerbaarheid van de sluiting en de mogelijke gevolgen daarvan voor verzoeker, acht de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker te prevaleren boven het belang van verweerder totdat op het bezwaar is beslist.
21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift. Dit betekent dat de woning niet mag worden gesloten, in elk geval tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
22. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
23. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-.(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Gruiters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2021
griffier, zijnde de griffier buiten rechter
staat de uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 mei 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.