ECLI:NL:RBLIM:2021:3940

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
C/03/266467 / FA RK 19-2544 en C/03/266468 / FA RK 19-2545
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap met betrekking tot de woning en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 15 juli 2005 te Maastricht zijn gehuwd. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om een regeling te treffen voor de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, aangezien het huwelijk duurzaam is ontwricht.

Wat betreft de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemeenschap op 10 juli 2019 is ontbonden. De man heeft verzocht om de woning aan de vrouw toe te delen, onder de voorwaarde dat zij binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheiding de financiering rond zou krijgen. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de vrouw in staat zou zijn om de financiering binnen deze termijn te regelen en heeft de woning aan haar toegewezen, met de bepaling dat als dit niet zou lukken, de woning verkocht zou worden.

De rechtbank heeft ook de zorgregeling voor het minderjarige kind vastgesteld, waarbij de man en de vrouw om de week zorg voor het kind dragen. Daarnaast is de verdeling van de overige goederen en schulden vastgesteld, waarbij de man en de vrouw ieder de helft van de schulden dragen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummers: C/03/266467 / FA RK 19-2544 en C/03/266468 / FA RK 19-2545
Beschikking d.d. 30 april 2021 betreffende de echtscheiding en de verdeling
in de zaak van:
[de man] ,
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.S. van Gans, gevestigd te Maastricht,
tegen
[de vrouw] ,
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
voorheen advocaat mr. Y.C.J. Schmeets,
nadien advocaat mr. N. Kammers,
thans advocaat mr. S. Selbach, gevestigd te Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 10 juli 2019;
- het F9-formulier van de man van 17 december 2019 met als bijlage het ouderschapsplan, ingekomen op 23 december 2019;
- het F9-formulier van 29 juni 2020 met als bijlage de wijziging van het verzoekschrift van de man in zaaknummer C/03/266467 / FA RK 19-2544;
- het F9-formulier van 29 juni 2020 met als bijlage de wijziging/aanvulling van het verzoekschrift van de man in zaaknummer C/03/266468 / FA RK 19-2545, ingekomen op 2 juli 2020;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 30 juli 2020;
- de brief van de griffier van 31 juli 2020 over de mogelijkheid tot schriftelijke afdoening van de zaak;
- het F9-formulier van 12 augustus 2020 van de man, met het verzoek voor een mondelinge behandeling;
- het F9-formulier van 12 augustus 2020 van de man inzake een kindgesprek;
- het F9-formulier van 25 januari 2021 van de man, met alsnog zijn instemming voor de schriftelijke afdoening;
- de brief van de griffier van 28 januari 2021 over de mogelijkheid tot schriftelijke afdoening van de zaak;
- het F9-formulier van 10 februari 2021 van de vrouw, met haar instemming voor de schriftelijke afdoening;
- het F9-formulier van 11 februari 2021 van de man, met zijn instemming voor de schriftelijke afdoening;
- het F9-formulier met bijlage van 24 februari 2021 van de man;
- het F9-formulier van 16 maart 2021 van de man in zaaknummer C/03/266468 / FA RK 19-2545;
- het F9-formulier van 16 maart 2021 van de man in zaaknummer C/03/266467 / FA RK 19-2544;
- het F9-formulier met bijlagen van 17 maart 2021 van de vrouw.
1.2.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar zowel schriftelijk op 30 april 2020 (ingekomen op 1 mei 2020) als in een gesprek met de kinderrechter op 24 augustus 2020 gebruik van gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 15 juli 2005 te Maastricht. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te Maastricht.
C/03/266467 / FA RK 19-2544
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding subsidiair de scheiding van tafel en bed tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld.
2.3.2.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.4.1.
De man heeft - na wijziging op 29 juni 2020 - verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) te bepalen in die zin dat man telkens de ene week en de vrouw de andere week vanaf vrijdag einde schooltijd tot de daaropvolgende vrijdag einde schooltijd voor [minderjarige] zal zorgen en dat de vakanties en feestdagen bij helfte zullen worden verdeeld.
2.4.2.
De vrouw heeft in haar verweerschrift erkend dat de zorgregeling wordt ingevuld conform het gewijzigde verzoek van de man, waarbij is aangegeven dat deze regeling in de beschikking kan worden vastgelegd. Daaruit concludeert de rechtbank dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen over de zorgregeling. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.
C/03/266468 / FA RK 19-2545
2.5.
Verdeling
2.5.1.
Tussen partijen staat vast dat zij op 15 juli 2005 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat deze gemeenschap op 10 juli 2019 door de indiening van het echtscheidingsverzoek is ontbonden. De ontbonden gemeenschap moet worden verdeeld en bestaat uit de volgende goederen en schulden:
  • de echtelijke woning aan de [adres] , [woonplaats] ;
  • het saldo op de bankrekening bij de SNS eindigend op [rekeningnummer 1] ;
  • het saldo op de bankrekening bij de ING eindigend op [rekeningnummer 2] ;
  • de rechten uit de levensverzekering (spaarpolis) afgesloten bij Delta Lloyd Levensverzekering N.V. en lopend bij Nationale Nederlanden met nummer 2500865, gekoppelde aan de hierna te noemen schuld uit hoofde van een hypothecaire lening bij Delta Lloyd;
  • een auto, merk Honda, type Jazz uit 2013;
  • een scooter, merk Piaggo, type Zipp;
  • een jukebox, merk Seeburg;
  • een originele gouden LP van Elvis;
  • een verzameling postzegels, munten en picturediscs;
  • een schuld uit hoofde van een hypothecaire lening bij Delta Lloyd met nummer 168.850.109 in hoofdsom van (nog steeds ongewijzigd) € 122.520,66;
  • een schuld bij de belastingdienst inzake IB 2018 van € 919,00;
  • een schuld bij Quander inzake een Holland Visa card van € 2.267,47.
2.5.2.
De man heeft -na wijziging en aanvulling- verzocht (primair):
- de man te machtigen tot het te gelde maken van de gemeenschappelijke woning alsmede van de daaraan verbonden hypothecaire lening en aan die lening verbonden kapitaalverzekeringen;
- met bepaling dat de beschikking in de plaats komt van de noodzakelijke wilsverklaring of toestemming van de vrouw tot zowel het in verkoop geven van de woning bij een makelaar, als de levering van de onroerende zaak;
- met veroordeling van de vrouw om de woning te ontruimen vanaf de beschikking waarbij de machtiging aan de man wordt verleend, althans vanaf de verkoop aan een derde, althans vanaf de notariële levering en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom en;
- te bepalen dat de vrouw na ontruiming de woning niet meer mag betreden op straffe van een dwangsom;
Subsidiair verzoekt de man (kort gezegd):
- te bepalen dat de vrouw meewerkt aan de verkoop van de woning door tussenkomst van [naam makelaardij] Makelaardij Maastricht, waarbij (als de vrouw daarmee in gebreke blijft) de beschikking dezelfde kracht heeft als een akte waarbij de vrouw toestemming geeft tot verkoop via de makelaar;
- verder de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de levering van de woning, waarbij (als de vrouw daarmee in gebreke blijft) de beschikking in de plaats komt voor haar toestemming tot levering;
- verder te bepalen dat de vrouw de woning schoon en verkoopklaar zal maken en zich daarbij te conformeren aan de adviezen van de makelaar en tot slot;
- te bepalen dat van de verkoopopbrengst eerst de hypothecaire schuld wordt voldaan, waarna de restopbrengst bij helfte wordt verdeeld;
Meer subsidiair verzoekt de man (kort gezegd):
- de woning aan de vrouw toe te delen onder de opschortende waarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man en onder de verplichting om aan de man de helft van de overwaarde toe te delen.
Verder heeft de man verzocht de verdeling van de overige goederen vast te stellen zoals door hem in het verzoek is toegelicht en ten aanzien van de schulden vast te stellen dat deze bij helfte door ieder van partijen dienen te worden gedragen.
2.5.3.
De vrouw heeft inzake de echtelijke woning gemotiveerd verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek gedaan om de woning aan haar toe te delen indien binnen 3 maanden na het afgeven van de beschikking de goedkeuring ter zake door de hypotheekverstrekker aan de vrouw is gegeven. De vrouw heeft haar verweer tegen het verzoek van de man in het bericht van 17 maart 2021 gehandhaafd en aangevuld. De vrouw heeft aangegeven dat zij de financiering van de woning naar alle waarschijnlijkheid rond krijgt (verwijzend naar een e-mail van haar financieel planner aan de begeleider van de vrouw van 8 juni 2020 (bevestigd op 27 oktober 2020), maar dat de definitieve goedkeuring door de bank van de afgegeven offerte afhankelijk is van én de (inschrijving van de) echtscheidingsbeschikking én een tussen partijen opgesteld convenant. De vrouw heeft – voor zover nodig – als zelfstandig verzoek verzocht de man te verplichten alle door de hypotheekverstrekker benodigde en gevraagde informatie van partijen binnen een maand aan de hypotheekverstrekker aan te leveren.
2.5.4.
Op de standpunten van partijen zal de rechtbank hierna ingaan voor zover die standpunten voor de beslissing enige relevantie hebben.
2.5.5.
Met uitzondering van de woning en de daarbij behorende hypothecaire schuld en rechten van een levensverzekering (spaarpolis), die als één samenhangend pakket dienen te worden beoordeeld en over de afwikkeling waarvan partijen het niet eens zijn, is door de vrouw niet betwist hetgeen de man heeft verzocht met betrekking tot de vaststelling van de verdeling van de overige goederen en omtrent de gemeenschappelijke schulden.
In dit verband overweegt de rechtbank dat de man noch de vrouw een standpunt heeft ingenomen over de verdeling van de scooter. Verder overweegt de rechtbank dat, gezien het feit dat partijen een woning hebben waar nu nog alleen de vrouw woont, en gelet op hun langjarig huwelijk, kan worden aangenomen dat partijen een inboedel van de woning hebben gehad en deze kennelijk reeds hebben verdeeld. Daarbij neemt de rechtbank aan, dat deze inboedel in onderling overleg door partijen voornamelijk aan de vrouw, die in de woning met de inboedel woont, is toegedeeld. Een en ander betrekt de rechtbank bij de beoordeling omdat de door de man verzochte verdeling van de ontbonden gemeenschap, waarin partijen een gelijk aandeel hebben (volgens het bepaalde in artikel 1:100 lid 1 oud BW), er toe dient te leiden dat ieder van partijen een gelijk aandeel krijgt.
2.5.6.
Met inachtneming van hetgeen met betrekking tot de inboedel is overwogen, neemt de rechtbank aan dat de door de man verzochte verdeling van de met name genoemde goederen leidt tot een gelijke verdeling van de ontbonden gemeenschap. Daarbij zal de scooter aan de vrouw worden toegedeeld. Ter zake de schulden ligt het verzoek als niet weersproken en op de wet gegrond voor toewijzing gereed.
2.5.7.
Het samenhangend pakket met betrekking tot de woning dient als volgt te worden beoordeeld.
2.5.8.
Uit het gevoerde debat tussen partijen kan het volgende worden afgeleid.
Partijen hebben trachten toe te werken naar een toedeling van de woning aan de vrouw. Partijen zijn het eens geworden over de daarbij in aanmerking te nemen waarde van de woning (nadat deze door de taxateur [naam makelaardij] is getaxeerd, blijkens een taxatierapport van 21 februari 2020) en zijn uitgekomen op de getaxeerde waarde van € 215.000,--. De woning heeft daarmee een aanzienlijke overwaarde omdat de hypothecaire schuld € 122.520,66 is. De man heeft herhaalde malen aangedrongen op duidelijkheid over de vraag of de vrouw de financiering van de woning heeft geregeld. Op 8 september 2020 heeft de man op verzoek van de vrouw (in verband met haar financierings(aan)vraag) een formulier afkoop polis levensverzekering ondertekend en verzonden. Nadien heeft de man de vrouw een laatste termijn gesteld (tot 30 november 2020) om met bescheiden te laten zien dat zij de financiering had geregeld, dan wel de voortgang kenbaar te maken opdat de afwikkeling van de woning kon worden afgerond.
2.5.9.
De rechtbank oordeelt over de over en weer gedane verzoeken als volgt.
De vrouw heeft in haar betoog (ingediend 30 juli 2020) het standpunt ingenomen dat zij een hypotheekaanvraag heeft gedaan (overgelegd als productie 1) met deskundige hulp van een bedrijf Financiële Planning Maastricht (verder te noemen: FPM). Verder heeft de vrouw aangegeven dat de man in dat kader dient te tekenen voor afkoop van de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering (spaarpolis) omdat de vrouw bij de financiering die afkoop (circa € 67.000,--) nodig heeft om het financiële plaatje rond te krijgen. In de door de vrouw overgelegde e-mail van 14 april 2020 van FPM staat tot in detail beschreven hoe de vrouw de woning kan financieren waarbij zij de man ook zijn deel van de waarde van de spaarpolis en de overwaarde van de woning kan betalen. FPM schrijft in de e-mail “de bank heeft hier samen met de NHG-stichting al een voorlopig akkoord voor gegeven, pas na ontvangst van alle benodigde stukken (en dus na de echtscheiding) volgt het definitieve akkoord in de vorm van een bindende offerte”. Ondanks dat de vrouw daarop heeft gewezen (en met name in welke volgorde de zaak kan worden afgewikkeld), hetgeen de man niet als een juiste volgorde heeft betwist, zodat van de juistheid ervan kan worden uitgegaan, heeft de man vastgehouden aan zijn voorwaarde dat de bank voor de overname eerst een definitief akkoord dient te geven en vóórdat de echtscheiding een feit zou zijn. De vrouw heeft op de juiste volgorde van te zetten stappen terecht andermaal gewezen in haar laatste reactie naar aanleiding van het gewijzigde verzoek van de man. Kortom, bij deze stand van zaken, kan ervan worden uitgegaan dat de vrouw de financiering van de woning binnen 3 maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking rond zal kunnen krijgen zodat het verzoek van de vrouw dient te worden toegewezen. Een verkoop aan een derde komt eerst aan de orde als is gebleken dat toedeling aan de vrouw niet kan worden gerealiseerd. Zo de vrouw binnen die periode er dus niet in slaagt de financiering rond te krijgen en de levering van de woning aan haar onder de gebruikelijke voorwaarden, zie het dictum van deze beslissing, bij de notaris haar beslag kan geven, dient reeds nu te worden beoordeeld of de verzoeken van de man (voorwaardelijk) dienen te worden toegewezen.
Bij gebreke van een gestelde gewichtige reden om de man te machtigen tot verkoop van de woning dient zijn primaire verzoek te worden afgewezen.
Het subsidiaire verzoek ligt in die zin voorwaardelijk voor toewijzing gereed dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen, na ommekomst van voornoemde 3 maanden, om te komen tot verkoop van de woning door bemiddeling van de makelaar die de woning heeft getaxeerd. De vrouw heeft geen verweer tegen dit verzoek verwoord anders dan dat zij de toedeling van de woning aan haar wenst te krijgen. De man heeft, mede gelet op het tijdsverloop sedert de tussen partijen gemaakte afspraak om te komen tot toedeling van de woning aan de vrouw, er belang bij dat (als de vrouw dat binnen de genoemde 3 maanden niet lukt) daarna de verkoop ervan voortvarend ter hand wordt genomen, omdat hij zo uit de onverdeeldheid van de woning met de vrouw kan komen en de beschikking kan krijgen over eigen substantiële financiële middelen. De overige onderdelen van het subsidiaire verzoek worden afgewezen, omdat er geen gegronde reden is om nu aan te nemen dat de vrouw te zijner tijd niet aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning aan een derde/koper zal meewerken.
2.5.10.
Met inachtneming hiervan wordt beslist en worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank:
C/03/266467 / FA RK 19-2544
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Maastricht op 15 juli 2005;
3.2.
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te Maastricht:
- dat de man telkens de ene week en de vrouw de andere week vanaf vrijdag einde schooltijd tot de daaropvolgende vrijdag einde schooltijd voor [minderjarige] zal zorgen;
- dat de vakanties en feestdagen bij helfte zullen worden verdeeld;
C/03/266468 / FA RK 19-2545
3.3.
stelt de verdeling van de ontbonden gemeenschap als volgt vast:
- deelt aan de man toe de auto, de jukebox, de LP van Elvis en de verzameling postzegels, munten en picturediscs, alsmede de helft van het saldo op de peildatum 10 juli 2019 op de genoemde bankrekeningen bij de SNS en ING bank;
- deelt aan de vrouw toe de scooter en de helft van het saldo op de peildatum 10 juli 2019 op de genoemde bankrekeningen bij de SNS en ING bank;
3.4.
bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ter zake voornoemde schulden aan de belastingdienst en Quander;
3.5.
deelt de voormalige echtelijke woning voor de getaxeerde waarde van € 215.000,00 en de volledige spaarpolis (de rechten uit de levensverzekering) aan de vrouw toe onder de voorwaarden dat (1) de vrouw ervoor zorg draagt dat binnen 3 maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de afwikkeling ervan haar beslag krijgt met de notariële levering van de woning aan de vrouw, waarbij (2) de vrouw de hypothecaire schuld als eigen schuld op zich neemt, (3) zij zorg draagt dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld jegens de hypothecaire schuldeiser wordt ontslagen en (4) dat de man de helft van de spaarpolis en de helft van de overwaarde betaald krijgt; en
bepaalt dat partijen ieder de helft van de aan de levering verbonden kosten van notaris en kadaster dragen;
3.6.
bepaalt dat indien de vrouw binnen die drie maanden de afwikkeling van de woning zoals hiervoor bepaald niet heeft gerealiseerd bij de notaris, de woning dient te worden verkocht door tussenkomst van [naam makelaardij] makelaardij Maastricht en dat de vrouw, naast de man, daaraan haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen;
3.7.
verklaart deze beslissing met betrekking tot de zorgregeling en de (wijze van) verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
3.9.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.C. Groen-Witvliet op
30 april 2021.
BGW
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.