In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. B.A.L.H. Robijns, vorderde ontruiming van de woning van de huurder, die werd bijgestaan door mr. H.P. Ruysink. De verhuurder stelde dat de huurder zich niet als een goed huurder gedroeg, door schade aan de woning toe te brengen en overlast te veroorzaken met zijn huisdieren. De huurder betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat er geen sprake was van ernstig wangedrag dat een ontruiming rechtvaardigde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2021 heeft de verhuurder zijn vordering toegelicht, maar de kantonrechter oordeelde dat de verhuurder niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechter stelde vast dat er geen overtuigend bewijs was van wangedrag door de huurder, zoals getuigenverklaringen of andere relevante documentatie. De enkele stelling van de verhuurder dat er sprake was van wangedrag was onvoldoende om de vordering te onderbouwen.
De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de huurder, die zijn begroot op € 747,00. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in huurgeschillen en de bescherming van huurders tegen onterechte ontruimingen.