ECLI:NL:RBLIM:2021:3919

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
9144057 \ CV EXPL 21-1894
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering huurder wegens onvoldoende bewijs van wangedrag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. B.A.L.H. Robijns, vorderde ontruiming van de woning van de huurder, die werd bijgestaan door mr. H.P. Ruysink. De verhuurder stelde dat de huurder zich niet als een goed huurder gedroeg, door schade aan de woning toe te brengen en overlast te veroorzaken met zijn huisdieren. De huurder betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat er geen sprake was van ernstig wangedrag dat een ontruiming rechtvaardigde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2021 heeft de verhuurder zijn vordering toegelicht, maar de kantonrechter oordeelde dat de verhuurder niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechter stelde vast dat er geen overtuigend bewijs was van wangedrag door de huurder, zoals getuigenverklaringen of andere relevante documentatie. De enkele stelling van de verhuurder dat er sprake was van wangedrag was onvoldoende om de vordering te onderbouwen.

De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de huurder, die zijn begroot op € 747,00. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in huurgeschillen en de bescherming van huurders tegen onterechte ontruimingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9144057 \ CV EXPL 21-1894
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 6 mei 2021
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1]
eiser,
gemachtigde mr. B.A.L.H. Robijns,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. H.P. Ruysink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie A en de producties 1 t/m 3
  • de mondelinge behandeling van 22 april 2021 waarbij [eiser] de dagvaarding heeft toegelicht mede aan de hand van voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen en [gedaagde partij] mondeling verweer heeft gevoerd.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde partij] veroordeelt:
1. om binnen 7 dagen na het te wijzen vonnis, althans om binnen de kortst mogelijke termijn die de voorzieningenrechter in goede justitie gerade acht, de woning te verlaten en de woning te ontruimen met al de zijnen en het zijnen, bij gebreke waarvan [eiser] gerechtigd is de woning te laten ontruimen en [gedaagde partij] tevens veroordeelt in de kosten die eiser in dat geval dient te maken.
2. in de kosten van dit geding en daarbij het liquidatietarief toe te passen, onder de bepaling dat indien de werkelijke kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde partij] te kort is geschoten in de nakoming van de met hem gesloten huurovereenkomst door zich niet als een goed huurder te gedragen. Zo heeft [gedaagde partij] schade aan het gehuurde toegebracht, veroorzaken de honden en vogels van [gedaagde partij] sinds de aanvang van de huurovereenkomst structurele ernstige stank- en geluidsoverlast en heeft [gedaagde partij] een huurachterstand van twee maanden laten ontstaan. Nu [gedaagde partij] geen gehoor geeft aan de verzoeken om zijn gedrag aan te passen en de hinder te staken kan [eiser] een beslissing in een bodemzaak niet afwachten.
2.3.
[gedaagde partij] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening volgt uit de aard van de vordering en het daaraan ten grondslag gelegde.
3.2.
Vaststaat dat tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde partij] als huurder een mondelinge huurovereenkomst is gesloten voor de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] . [gedaagde partij] bewoont het huis met zijn zwangere partner en enkele kinderen en hij heeft betwist dat zijn huurdersgedrag zodanig is dat deze een ontruiming rechtvaardigt.
3.3.
Mede gelet op de sociale situatie van [gedaagde partij] dient sprake te zijn van voldoende ernstig wangedrag voordat het gevorderde kan worden toegewezen. Dergelijke wangedrag is voorshands niet aannemelijk geworden. Op de overgelegde twee foto’s valt enkel te zien dat een hond buitenstaat. Dat is niet ongebruikelijk voor dieren. Op de enkele seconden durende verschillende filmopnames op de USB stick valt evenmin waar te nemen dat [gedaagde partij] het gehuurde zodanig misbruikt dat de vordering moet worden toegewezen. Enige verklaring van buren of politie over overlast gepleegd door [gedaagde partij] ontbreekt. Feitelijk is in dit geding dan ook van niet meer sprake dan een kale stelling dat sprake is van zodanig wangedrag dat moet worden ontruimd. De betwisting daarvan treft doelt zodat de vordering zal worden afgewezen.
3.4.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten tot aan dit vonnis aan de zijde van [gedaagde partij] gerezen worden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken.
type: YT