ECLI:NL:RBLIM:2021:3849

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
C/03/289651 / KG ZA 21-105
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over opheffing van beslagen en dwangsommen in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Holding Maasplassen B.V. De eisers vorderen de opheffing van alle door Holding Maasplassen gelegde beslagen en de executie van dwangsommen te staken. De achtergrond van het geschil ligt in een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van 22 februari 2021, waarin werd bepaald dat de eisers alle door hen gelegde beslagen binnen 48 uur moesten opheffen, op straffe van een dwangsom. De eisers stellen dat zij tijdig aan deze verplichting hebben voldaan door de deurwaarder opdracht te geven de beslagen op te heffen, hoewel er een administratieve omissie was bij de doorhaling in het Kadaster.

De voorzieningenrechter heeft in dit kort geding geoordeeld dat de eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij aan het vonnis van 22 februari 2021 hebben voldaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de mededeling van de opheffing van de beslagen tijdig is gedaan en dat de doorhaling in het Kadaster een administratieve handeling is die niet noodzakelijk is voor de opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter heeft daarom geoordeeld dat de dwangsommen niet zijn verbeurd en heeft de vorderingen van de eisers toegewezen. Holding Maasplassen is veroordeeld tot het opheffen van de beslagen en het staken van de executie van de dwangsommen, met een dwangsom voor iedere dag dat zij hieraan niet voldoet.

De proceskosten zijn eveneens aan Holding Maasplassen opgelegd, en de voorzieningenrechter heeft de zaak uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken op 4 mei 2021 door mr. I.M. Etman in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/289651 / KG ZA 21-105
Vonnis in kort geding van 4 mei 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. A.M. Smetsers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING MAASPLASSEN B.V.,
statutair gevestigd Roermond,
kantoorhoudend te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
gedaagde,
advocaat mr. A.P. Macro.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en Holding Maasplassen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 maart 2021 met 10 producties,
  • de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 2 april 2021 ingediende akte houdende aanvullende eis/ordemaatregel,
  • de door Holding Maasplassen op 2 april 2021 ingediende producties 1 tot en met 6,
  • de brief van mr. Smetsers van 4 april 2021 met verzoek de mondelinge behandeling te verplaatsen omdat hij positief getest is op Corona,
  • het bericht van de rechtbank aan partijen van 7 april 2021 dat de mondelinge behandeling verplaatst wordt naar 20 april 2021,
  • de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 19 april 2021 ingediende producties 11 tot en met 13,
  • de mondelinge behandeling op 20 april 2021,
  • de aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
  • de pleitaantekeningen van Holding Maasplassen
  • de op 20 april 2021, na afloop van de mondelinge behandeling, door mr. Smetsers toegezonden beslagstukken die betrekking hebben op [eiser sub 2] en die ontbraken bij productie 10.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 31 december 2020 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] na verkregen verlof van de voorzieningenrechter op 28 december 2020 ten laste van Holding Maasplassen op een groot aantal onroerende zaken conservatoir beslag gelegd zoals blijkt uit een tweetal processen-verbaal conservatoir beslag, die op 4 januari 2021 om 09.00 uur ingeschreven zijn in het Kadaster. Het Kadaster heeft twee bewijzen van inschrijving afgegeven, één met kenmerk (..) 79708/17 en één met kenmerk (..) 79708/18 (producties 1 en 2 dagvaarding).
2.2.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis in kort geding van 22 februari 2021, gewezen in een procedure tussen Holding Maasplassen en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , voor zover hier van belang, als volgt beslist (productie 3 dagvaarding):
“(..)
De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1
gebiedt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] alle door hen gelegde beslagen ten laste van Holding Maasplassen onder de hiervoor onder 3.2 genoemde banken en op de hiervoor onder 3.2 genoemde onroerende zaken op te heffen, zulks binnen 48 uur na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn, (..)
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, (..)”
2.3.
Voormeld vonnis is op 23 februari 2021 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betekend.
2.4.
Mr. Smetsers heeft de deurwaarder bij e-mail van 25 februari 2021 om 9:21 uur voor zover hier van belang als volgt bericht (productie 4 dagvaarding):
“(..) Helaas moeten de gelegde beslagen (..) opgeheven worden. (..) Het is om die reden dat ik je verzoek de hiermee verband houdende werkzaamheden op te pakken en te leiden tot het opheffen van de beslagen. (..)”
2.5.
Bij e-mail van 25 februari 2021 om 9:27 uur gericht aan mr. Macro, heeft
mr. Smetsers onder meer het navolgende geschreven (productie 5 dagvaarding):
“(..) Naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter heb ik de deurwaarder zojuist opdracht gegeven de gelegde beslagen op het vermogen van Holding Maasplassen op te heffen. In de loop van de dag verwacht ik de (schriftelijke) opdrachtbevestiging te ontvangen. Deze zal ik, alsdan, aan u, voor de volledigheid doorsturen. (..)”
2.6.
Mr. Smetsers heeft mr. Macro op 25 februari 2021 om 11:14 uur per e-mail het volgende laten weten (productie 6 dagvaarding):
“(..) In aansluiting op mijn bericht eerder vanochtend treft u bijgaand aan een afschrift van het e-mailbericht dat ik van de deurwaarder ontving. (..)”
Bij dit bericht is de betreffende opdrachtbevestiging van de deurwaarder meegestuurd.
2.7.
Ten behoeve van de doorhaling van de beslagen in het Kadaster, is door de deurwaarder op 25 februari 2021 een ‘verklaring opheffing beslag’ opgesteld, waarin deze onder meer het volgende heeft verklaard (productie 7 dagvaarding):
“(..)OPGEHEVEN
het beslag dat bij akte van 31 december 2020 is gelegd, welk beslag is ingeschreven (..) deel 79708, nummer18. (..)”
Dit stuk is vervolgens diezelfde dag om 14.37 uur ingeschreven in het Kadaster.
2.8.
De deurwaarder heeft, in opdracht van Holding Maasplassen, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vervolgens bij exploot van 5 maart 2021 aangezegd dat zij zich niet het in 5.1. van het vonnis van 22 februari 2021 omschreven gebod hebben gehouden, omdat een deel van de beslagen, namelijk op de kadastrale aanduidingen [kadasternummer 1] , [kadasternummer 2] en [kadasternummer 3] , niet zijn doorgehaald. De deurwaarder heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarom in datzelfde exploot bevolen over te gaan tot betaling aan Holding Maasplassen van de tot dat moment verbeurde dwangsommen van in totaal € 800.000,- (productie 8 dagvaarding).
2.9.
Daarop is meteen op 5 maart 2021 in opdracht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door de deurwaarder eenzelfde soort verklaring als weergegeven onder r.o. 2.7, maar dan betreffende “deel 79708, nummer
17” opgesteld en die is die dag om 14.26 uur ingeschreven in het Kadaster (productie 9 dagvaarding).
2.10.
Holding Maasplassen heeft vervolgens op 10 maart 2021 executoriaal beslag doen leggen op een aan [eiser sub 1] in eigendom toebehorende woning te Sint Agatha en op het saldo van zijn bankrekening bij de Rabobank. [eiser sub 1] is bij exploot van 11 maart 2021 hiervan in kennis gesteld. Holding Maasplassen heeft op 10 maart 2021 ook executoriaal beslag doen leggen op een aan [eiser sub 2] in eigendom toebehorende woning te Cuijk en op het saldo van zijn bankrekening bij de Rabobank. [eiser sub 2] is bij exploot van 11 maart 2021 hiervan in kennis gesteld.
2.11.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben op 19 maart 2021 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 februari 2021 en tevens bij voorwaardelijke incidentele vordering, onder meer gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging en executie van het vonnis van 22 februari 2021 door Holding Maasplassen schorst gedurende het hoger beroep ex art. 351 Rv (productie 6 Holding Maasplassen).

3.Het geschil

Aanvullende eis/ordemaatregel
3.1.
Bij akte houdende aanvullende eis/ordemaatregel hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevorderd – kort gezegd – Holding Maasplassen te gebieden de executie van de dwangsommen te staken en gestaakt te houden tot de uitspraak in dit kort geding.
3.2.
Holding Maasplassen heeft ter zitting verklaard niet tot executie over te gaan, zolang de voorzieningenrechter in dit kort geding geen vonnis heeft gewezen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben, naar aanleiding van deze mededeling, ter zitting kenbaar gemaakt dat zij niet langer een beslissing wensen op hun aanvullende eis/orde maatregel.
3.3.
Nu deze aanvullende eis tot het treffen van een ordemaatregelen is ingetrokken, zal deze verder onbesproken blijven.
Resterende vorderingen
3.4.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen samengevat -, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
Holding Maasplassen te gebieden alle door haar gelegde beslagen ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis op te heffen, op verbeurte van een dwangsom van € 500.000,- per dag of dagdeel,
Holding Maasplassen te veroordelen de executie van de dwangsommen op grond van het vonnis van 22 februari 2021ongedaan te maken en te staken en gestaakt te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 500.000,- per dag of dagdeel,
de bij vonnis van 22 februari 2021 opgelegde dwangsom op te heffen en/of te verminderen tot nihil,
althans een zodanige veroordeling als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren,
Holding Maasplassen te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis, en in de nakosten.
3.5.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag.
3.5.1.
Holding Maasplassen maakt misbruik van haar executiebevoegdheid.
Omdat er beslag is gelegd op 20 percelen en er maar 10 objecten in een proces-verbaal mogen worden opgenomen zijn er destijds twee processen-verbaal opgesteld. Aan de inschrijving van elk van deze processen-verbaal is door het Kadaster een nummer gekoppeld (respectievelijk nummer 17 en 18). Aan de deurwaarder is op 25 februari 2021 opdracht gegeven alle beslagen op te heffen en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn via hun advocaat hiervan in kennis gesteld. Ten behoeve van de doorhaling van de beslagen op de onroerende zaken in het Kadaster heeft de deurwaarder op 25 februari 2012 de ‘verklaring opheffen beslag’ opgesteld. Door een administratieve omissie stond in deze verklaring uitsluitend nummer 18 vermeld en niet ook nummer 17. Meteen na ontvangst van het exploot van 5 maart 2021 is deze omissie onderkend en hersteld en is op diezelfde dag nog met betrekking tot nummer 17 een verklaring opgesteld en ingeschreven bij het Kadaster.
In de verklaring van de deurwaarder van 25 februari 2021 over het opheffen van de beslagen is weliswaar een omissie geslopen, maar er is voldaan aan het doel en de strekking van de veroordeling. De prestatie die moest worden verricht, is verricht. Een eenzijdige, vormvrije, mededeling dat de beslagen zijn opgeheven is voldoende om aan de veroordeling te voldoen. Een dergelijke mededeling, dat álle beslagen zijn opgeheven, is op 25 februari 2021, en dus tijdig gedaan. De doorhaling in het Kadaster is enkel een administratieve handeling. Primair heeft dan ook te gelden dat van het verbeuren van dwangsommen geen sprake is. Subsidiair is de afwijking/omissie te gering om te kunnen spreken van het verbeuren van dwangsommen. De door Holding Maasplassen ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gelegde beslagen dienen daarom (door hen) opgeheven te worden.
3.5.2.
Meer subsidiair bestaat er op grond van artikel 611d Rv aanleiding tot opheffing, dan wel vermindering (tot nihil) van de door de voorzieningenrechter van deze rechtbank opgelegde dwangsommen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verkeerden sinds hun handelingen op 25 februari 2021 in de onmogelijkheid om verder aan de veroordeling te voldoen.
3.6.
Holding Maasplassen voert gemotiveerd verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
Staken executie dwangsommen? (vordering B)
4.2.
De voorzieningenrechter ziet zich in dit executiegeschil ex artikel 438 lid 2 Rv geplaatst voor de vraag of Holding Maasplassen bevoegd is tot tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van 22 februari 2021.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van Holding Maasplassen komt erop neer dat de voorzieningenrechter geen oordeel toekomt over vordering B vanwege de (voorwaardelijk) incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging die bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is ingesteld (zie r.o. 2.11). Volgens Holding Maasplassen moet het arrest van het gerechtshof in het incident afgewacht worden. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer omdat dit geen steun vindt in het recht.
4.4.
Volgens Holding Maasplassen hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dwangsommen verbeurd omdat niet alle door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gelegde beslagen binnen 48 uur na betekening van voornoemd vonnis zijn opgeheven. Zij vindt daarom dat zij in redelijkheid gebruik maakt van haar bevoegdheid tot executie van het vonnis van 22 februari 2021.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van het dictum van het vonnis van 22 februari 2021 àlle door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gelegde beslagen ten laste van Holding Maasplassen binnen 48 uur na betekening van dat vonnis moeten worden opgeheven, op straffe van een dwangsom (zie r.o. 2.2.). Het vonnis is op 23 februari 2021 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betekend (zie r.o. 2.3.). Vast staat dat de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de advocaat van Holding Maasplassen op 25 februari 2021 om 9:27 uur heeft bericht de deurwaarder “naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter” zojuist opdracht te hebben gegeven “de gelegde beslagen op het vermogen van Holding Maasplassen op te heffen” (zie r.o. 2.5.). Niet in geschil tussen partijen is dat deze mededeling binnen de in het vonnis van 22 februari 2021 voorgeschreven termijn van 48 uur is geschied.
4.6.
Partijen verschillen van mening of met deze mededeling van 25 februari 2021 is voldaan aan het in het dictum van het vonnis van 22 februari 2021 neergelegde gebod en in het verlengde daarvan of de aan dat gebod gekoppelde dwangsommen zijn verbeurd en Holding Maasplassen daarom het recht van executie toekomt. De voorzieningenrechter zal in dit kort geding moeten beoordelen of in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevolg hebben gegeven aan het gebod en geen dwangsommen verschuldigd zijn geworden.
4.7.
Van belang bij het geven van een oordeel over de vraag of gevolg is gegeven aan het gebod, is het onderscheid tussen de opheffing van het beslag enerzijds en de doorhaling van dat beslag anderzijds. Doorhaling van een beslag in de registers is louter een administratieve handeling. Een beslag kan door de beslaglegger eenzijdig worden opgeheven. Een dergelijke opzegging geschiedt, in beginsel, door een vormvrije mededeling daarvan aan de beslagene. De mededeling van opheffing van het beslag hoeft niet bij deurwaardersexploot te geschieden, omdat de wet dit niet eist. Hoewel het aanbeveling verdient om het beslag onverwijld te laten doorhalen, om problemen te voorkomen, is de inschrijving van de verklaring van de opheffing van het beslag geen constitutief vereiste voor de opheffing van dat beslag (zie onder meer Asser Procesrecht/Steneker 5 2019/387, 01-08-2019). Het beslag kan dus reeds zijn opgeheven, zonder dat de opheffing is ingeschreven.
4.8.
Uit de op 25 februari 2021 door de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gedane mededelingen per e-mailberichten, alsook de meegezonden opdrachtbevestiging van de deurwaarder (zie r.o. 2.5 en 2.6.), blijkt ondubbelzinnig dat aan Holding Maasplassen mededeling is gedaan van de opheffing van alle beslagen waar het vonnis van 22 februari 2021 betrekking op heeft. Gelet op het voorgaande is in dit kort geding in voldoende mate aannemelijk geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat met voormelde mededeling, is voldaan aan het in het vonnis van 22 februari 2021 opgelegde gebod.
4.9.
Overigens is van onwil aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om alle beslagen na opheffing op 25 februari 2021 meteen door te laten halen in het Kadaster niet gebleken. Nadat zij gewezen zijn op de omissie met betrekking tot nummer 17, zijn ook die beslagen per omgaande alsnog doorgehaald.
4.10.
Het onder B gevorderde zal derhalve, op hierna te melden wijze, worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd op de wijze zoals in het dictum is bepaald.
Opheffen gelegde beslagen? (vordering A)
4.11.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen opheffing van alle door Holding Maasplassen ten laste van hen gelegde beslagen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, doelen zij in dit verband concreet op de, als productie 10 ingebrachte, op de woning en de bankrekening van [eiser sub 1] , alsmede op de woning en bankrekening van [eiser sub 2] , gelegde beslagen (zie r.o. 2.10). De voorzieningenrechter oordeelt met betrekking tot de vraag of deze beslagen, dienen te worden opgeheven, onder verwijzing naar art. 438 lid 3 Rv, als volgt.
4.12.
Gelet op het voorgaande is in dit kort geding aannemelijk geworden dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uitvoering hebben gegeven aan het vonnis van 22 februari 2021. Daarom is ook aannemelijk geworden dat de dwangsommen niet zijn verbeurd. De gevorderde opheffing van de beslagen zal daarom eveneens, op hierna te melden wijze, worden toegewezen.
Opheffen/verminderen opgelegde dwangsommen? (vordering C)
4.13.
De voorzieningenrechter begrijpt uit het lichaam van de dagvaarding (p. 6 “althans verkeerden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in onmogelijkheid) dat vordering C subsidiair bedoeld is ten opzichte van de vorderingen A en B. Nu deze vorderingen op de hierna vermelde wijze zullen worden toegewezen, komt de voorzieningenrechter aan beoordeling van deze vordering niet meer toe. Omdat vordering C niet in subsidiaire vorm in het petitum is opgenomen, zal deze vordering bij gebrek aan belang zekerheidshalve worden afgewezen.
De proceskosten
4.14.
Holding Maasplassen zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden begroot op:
- kosten exploot € 109,71
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.434,71
4.15.
De voorzieningenrechter zal ten aanzien van de veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten een termijn van veertien dagen na dit vonnis opnemen.
De nakosten
4.16.
De nakosten zullen worden toegewezen op de hieronder bepaalde wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft alle door Holding Maasplassen ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uit hoofde van het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 februari 2021 in de zaak met nummer C/03/287677 / KG ZA 21-31 gelegde beslagen (als vermeld onder r.o. 2.10) op,
5.2.
beveelt Holding Maasplassen om onmiddellijk na betekening van dit vonnis de executie van dwangsommen op grond van voormeld vonnis van 22 februari 2021 te staken en gestaakt te houden,
5.3.
veroordeelt Holding Maasplassen om aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een dwangsom te betalen van € 50.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,- is bereikt,
5.4.
veroordeelt Holding Maasplassen in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot op heden begroot op € 1.434,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Holding Maasplassen in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Holding Maasplassen niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CB