ECLI:NL:RBLIM:2021:3844

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
03/700200-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van huisarts voor toediening van abortusmedicatie en zwaar lichamelijk letsel aan levensgezel

In deze zaak is de verdachte, een huisarts, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor het toedienen van abortusmedicatie aan zijn zwangere vriendin zonder haar medeweten, wat resulteerde in een miskraam. Daarnaast heeft hij haar zwaar lichamelijk letsel toegebracht door injecties te geven zonder de huid te desinfecteren, wat leidde tot abcessen en littekens. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de lange tijd die sinds de feiten is verstreken. De verdachte is vrijgesproken van de verkrachting van zijn vriendin, omdat de verklaringen niet voldoende bewijs boden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde door de abortusmedicatie toe te dienen, wat een ernstige schending van het zelfbeschikkingsrecht van het slachtoffer inhoudt. De verdachte heeft geen berouw getoond en zijn handelen werd als gewetenloos beschouwd. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, waarbij de materiële schade volledig werd vergoed en een immateriële schadevergoeding van €10.000,- werd toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700200-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.K.T. Schoffelen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 april 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:(meermalen) [slachtoffer] , zonder haar toestemming, medicatie heeft gegeven, waardoor haar zwangerschap kon worden afgebroken;
Feit 2:(meermalen) [slachtoffer] heeft verkracht;
Feit 3:zijn levensgezel, [slachtoffer] , zwaar heeft mishandeld door haar injecties te geven, dan wel zijn levensgezel heeft mishandeld door haar injecties te geven, ten gevolge waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Hij heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat de verdachte twee keer, in januari en juni 2005, de zwangerschap van [slachtoffer] tegen haar wil heeft afgebroken, door haar medicatie toe te dienen. Hij heeft verwezen naar de aangifte, die gedetailleerd en consistent is, de verklaring van [gynaecoloog] en de verslaglegging van [gynaecoloog] , waarin staat vermeld dat de verdachte de feiten heeft toegegeven. Uit de medische stukken blijkt dat [slachtoffer] in januari en juni 2005 zwanger is geweest. Ook heeft de officier van justitie verwezen naar een fragment uit de dagboeken van [slachtoffer] . De ontkennende verklaring van de verdachte is volgens de officier van justitie volstrekt onaannemelijk.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte in 2014 [slachtoffer] injecties heeft gegeven, hetgeen tot abcessen en littekens heeft geleid. Er was sprake van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft daartoe verwezen naar de aangifte, de verklaring van de getuige [naam 1] , de medische stukken en de verklaring van [arts 1] .
De officier van justitie heeft partieel vrijspraak gevraagd van feit 3 voor zover aan de verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer] in 2012 een injectie heeft gegeven, die tot een hersenbloeding heeft geleid. Uit het dossier volgt niet dat er sprake is van een causaal verband.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] , ondanks dat pas in een laat stadium aangifte werd gedaan en de verklaringen op onderdelen verschillen, niet als onbetrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De de-auditu-verklaringen van getuigen bieden echter onvoldoende steun voor haar verklaringen. Ook de fragmenten uit haar dagboek bieden onvoldoende steun, nu deze ongedateerd, vaag en slecht toetsbaar zijn. De verklaring van [slachtoffer] wordt derhalve onvoldoende ondersteund door enig ander bewijs.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 en de zwangerschap in januari 2005 heeft hij aangevoerd dat [slachtoffer] niet (meer) zwanger was op het moment dat de verdachte haar de beweerdelijke medicatie zou hebben toegediend. Ten aanzien van de zwangerschap in juni 2005 kan niet worden vastgesteld dat de verdachte haar medicatie zou hebben toegediend. Uit de aantekeningen van [gynaecoloog] blijkt niet dat de verdachte het toedienen van medicatie ten overstaan van hem heeft bekend.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich aangesloten bij hetgeen de officier van justitie hierover naar voren heeft gebracht.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte hygiënisch te werk is gegaan bij het geven van de injecties. Overigens is desinfecteren niet nodig gelet op de Richtlijn Infectiepreventie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zijn toenmalige partner [slachtoffer] , zonder haar toestemming, tijdens haar zwangerschap medicatie heeft gegeven, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat daardoor haar zwangerschap kon worden afgebroken. [slachtoffer] heeft ook twee keer een miskraam gekregen. Uit het dossier volgt dat de verdenking ziet op twee zwangerschappen die werden afgebroken, in januari 2005 en juni 2005.
Januari 2005
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in januari 2005 zwanger was van de verdachte. Toen zij ongeveer 8 à 9 weken zwanger was, zei de verdachte tegen haar dat zij medicatie moest innemen, omdat hij een piepende ademhaling bij haar had gehoord. Zij zag dat de verdachte poeder in haar soep deed. De verdachte zei dat dit een antibioticakuur was en [slachtoffer] heeft de soep opgegeten. De kuur bestond volgens de verdachte uit drie tabletten. De derde tablet moest [slachtoffer] met wat water innemen. Zij heeft deze laatste tablet niet ingenomen, maar verstopt en bewaard. Een en ander vond plaats in de woning van [slachtoffer] aan de [adres 2] .
Een paar dagen later kreeg [slachtoffer] plotseling buikpijn en een grote bloeding. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat zij een miskraam had gehad.
Toen [slachtoffer] in juni 2005, na een volgende zwangerschap, wederom een miskraam kreeg, heeft zij de tablet, die zij in januari 2005 had verstopt en bewaard, laten nakijken. De tablet bleek, na onderzoek, mifegyne te zijn. Deze tablet staat bekend als abortuspil. [2]
Zij heeft deze laten nakijken door haar [gynaecoloog] . [3]
Uit de medische stukken blijkt dat [slachtoffer] zich bij de afdeling Verloskunde en Gynaecologie op 27 januari 2005 heeft gemeld met bloedverlies. Op 9 februari 2005 had zij geen bloedverlies meer. Er was sprake van een zogenaamde
missed abortion. Omdat curettage beladen was (na een eerdere abortus door middel van medisch ingrijpen) werd besloten een week af te wachten. Op 23 februari 2005 werd alsnog een curettage ingepland. Op 22 februari 2005 deelde de verdachte telefonisch mede dat [slachtoffer] weefsel had verloren en waarschijnlijk een miskraam had. De afspraak voor curettage een dag later werd daarom geannuleerd. [4]
Uit de verslaglegging van [gynaecoloog] , gynaecoloog, blijkt dat hij op 12 augustus 2005 een tablet van [slachtoffer] kreeg. [gynaecoloog] liet dit tablet onderzoeken door een apotheker en het bleek mifegyne te zijn, een abortuspil. Op 17 augustus 2005 had [gynaecoloog] vervolgens een gesprek met [slachtoffer] en de verdachte. In de verslaglegging van dat gesprek staat vermeld dat de verdachte (ten overstaan van [gynaecoloog] ) heeft bekend medicatie te hebben gegeven en dat hij begrijpt volkomen fout te zitten. [5]
[gynaecoloog] werd later als getuige gehoord. [6] Hij heeft verklaard dat de verslaglegging exact de gang van zaken weergeeft. Achteraf wijzigen van de verslaglegging is onmogelijk. [7]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in het gesprek met [gynaecoloog] van
17 augustus 2005 heeft toegegeven medicatie te hebben toegediend. [8] Hij zou dit gezegd hebben, omdat [slachtoffer] dreigde naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg te stappen en te melden dat de verdachte, als huisarts van [slachtoffer] , een relatie met haar had. De bekentenis zou volgens de verdachte dus onjuist zijn geweest.
Bewijsoverweging
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer] , de verslaglegging van [gynaecoloog] en zijn verklaring omtrent die verslaglegging en de verklaring van de verdachte dat hij in het gesprek met de gynaecoloog heeft toegegeven medicatie aan [slachtoffer] te hebben toegediend, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte in januari 2005 aan [slachtoffer] , die toen zwanger was mifegyne heeft toegediend, terwijl hij wist dat daardoor de zwangerschap kon worden afgebroken.
De verklaring van verdachte ter zitting, dat hij dit tegenover de gynaecoloog alleen maar heeft toegegeven omdat hij door [slachtoffer] werd gechanteerd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het toedienen van abortusmedicatie aan een zwangere vrouw, zonder haar medeweten, is immers veel ernstiger en kon voor de verdachte (tuchtrechtelijk) veel verstrekkendere gevolgen hebben dan het hebben van een relatie met een patiënte. Dat heeft de verdachte ook ter zitting toegegeven. Waarom de verdachte het toedienen van de mifegyne zou toegeven, als dat niet door hem was gedaan, is dan ook volstrekt niet te begrijpen en wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de bekentenis van verdachte tegenover [gynaecoloog] op de waarheid berustte en zal de aantekening van [gynaecoloog] van deze bekentenis meenemen voor het bewijs. Verdachte wist als arts, dat toediening van mifegyne, zijnde een abortuspil, tot een abortus kon leiden.
Juni 2005
Uit de medische stukken is gebleken dat [slachtoffer] ook in juni 2005 zwanger is geweest en dat zij toen een miskraam heeft gehad. Op 29 juni 2005 vond er een curettage plaats.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij vermoedde dat de verdachte ook toen iets in haar eten heeft verwerkt. De verdachte zou dit volgens [slachtoffer] ook hebben toegegeven tijdens een gesprek met de behandelend gynaecoloog. De verdachte zou hebben gezegd twee zwangerschappen te hebben afgebroken door [slachtoffer] tijdens de eerste zwangerschap mifegyne en tijdens de tweede zwangerschap misoprostol toe te dienen.
[gynaecoloog] heeft op 18 mei 2017 verklaard, dat de verdachte aan hem had toegegeven tijdens twee zwangerschappen medicatie gegeven te hebben zonder medeweten van [slachtoffer] , met als gevolg een abortus.
Uit de verslaglegging van [gynaecoloog] uit 2005 blijkt echter dat de verdachte samen met aangeefster op 17 augustus 2005 bij [gynaecoloog] is geweest en toen heeft toegegeven medicatie aan [slachtoffer] te hebben gegeven. Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van de bevindingen van de apotheker met betrekking tot de abortuspil, die de verdachte in januari 2005 aan [slachtoffer] heeft gegeven. Blijkens de verslaglegging van [gynaecoloog] heeft hij vervolgens op 19 augustus 2005 wederom een gesprek gehad, ditmaal met [slachtoffer] alleen. De verdachte was daarbij niet aanwezig. Juist bij dat gesprek staat vermeld: “haar partner heeft toegegeven tijdens twee zwangerschappen medicatie te hebben gegeven”. De rechtbank leidt hieruit af dat aangeefster dit tegen [gynaecoloog] heeft verteld, en dat [gynaecoloog] dit niet uit de mond van de verdachte zelf heeft gehoord.
De verdachte heeft ontkend de tweede zwangerschap door middel van medicatie te hebben afgebroken en ontkent ook dat hij dit ten overstaan van de gynaecoloog heeft bekend.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van [gynaecoloog] uit 2017, niet worden ondersteund door de verslaglegging in de decursus van [gynaecoloog] uit 2005. De verdachte was geen deelgenoot bij het gesprek van 19 augustus 2005, waarin is gesproken over toediening van misoprostol tijdens de tweede zwangerschap in juni 2005. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat de verdachte tijdens de zwangerschap in juni 2005 [slachtoffer] medicatie heeft toegediend met als gevolg een abortus. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer] (meermalen) heeft verkracht. De aangifte van [slachtoffer] wordt onvoldoende ondersteund door enig ander bewijs. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zijn toenmalige partner [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (primair), dan wel haar heeft mishandeld (subsidiair), door [slachtoffer] injecties toe te dienen als gevolg waarvan zij littekens en/of abcessen en/of een hersenbloeding heeft gekregen. De verdenking ziet op het toedienen van injecties in 2012 en 2014.
2012
Uit de medische stukken van [slachtoffer] blijkt dat zij op 4 oktober 2012 uit het ziekenhuis werd ontslagen na hoofdpijnklachten. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij na thuiskomst klachten bleef houden. De hoofdpijn werd steeds erger. Bij de nightcare kreeg [slachtoffer] een injectie toegediend. Toen de klachten de dag erna aanhielden, heeft de verdachte haar zelf zo’n spuit gegeven. Dit wordt ook door de getuige [naam 1] bevestigd. De verdachte heeft dit ontkend.
De dag erna werd [slachtoffer] wederom in het ziekenhuis opgenomen en werd een hersenbloeding vastgesteld.
Medische gegevens waaruit zou blijken dat het geven van een injectie door de verdachte geleid zou hebben tot een hersenbloeding ontbreken. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat er een causaal verband is tussen het geven van de injectie en de hersenbloeding. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
2014
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in januari 2014 een flinke darmontsteking had. Ze had diarree en moest overgeven. Zij heeft de verdachte, [9] met wie zij op dat moment een relatie had, [10] gevraagd om haar iets te geven tegen de koorts. De verdachte zette een spuit in de rechter arm van [slachtoffer] . Die werd meteen dik. De dag erna zette de verdachte weer een spuit, nu in het rechterbeen van [slachtoffer] . [11]
De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] injecties heeft gegeven met diclofenac en fysiologisch zout. [12] Hij heeft verder verklaard dat [slachtoffer] ziek op bed lag. Ze was misselijk, braakte alles uit en het liep er van onder uit (de rechtbank begrijpt: diarree). Ze had veel pijn en toen heeft de verdachte haar een injectie in haar bovenbeen toegediend, waar naderhand een abces is ontstaan. Later heeft hij haar een injectie met fysiologisch zout gegeven. [13]
Uit de medische stukken blijkt dat [slachtoffer] op 5 februari 2014 werd opgenomen in het ziekenhuis met pijnlijke zwellingen aan de binnenzijde van de rechter elleboog en op het rechter bovenbeen. Er was sprake van diepe wonden met dood weefsel. [14] In het dossier bevinden zich foto’s van de verwondingen. [15] In de wondkweek zaten bacteriën die normaal in de ontlasting voorkomen. De chirurg vermoedde dat er sprake was van abcessen. Op 9 februari 2014 werden beide wonden op de operatiekamer geïncideerd en gedraineerd. De verdere wondverzorging lag in handen van chirurgie. [16] Een langdurige vacuüm behandeling was noodzakelijk om de wonden weer te laten genezen. [17]
In een familiegesprek op 12 februari 2014 gaf de verdachte toe dat hij op 1 februari 2014 in beide bovenbenen van [slachtoffer] een intramusculaire injectie met diclofenac heeft gezet. Ook heeft de verdachte toegegeven een intraveneuze injectie met fysiologisch zout te hebben gegeven. [slachtoffer] zat onder de ontlasting en de verdachte heeft de huid niet gedesinfecteerd. [18]
Op 20 februari 2014 is een gesprek gevoerd door [arts 1] met [slachtoffer] en de verdachte in het bijzijn van [arts 2] en een verpleegkundige. Blijkens de verslaglegging van dat gesprek heeft de verdachte in dit gesprek toegegeven dat hij [slachtoffer] injecties heeft gegeven en dat dat niet lege artis is gebeurd. Hij heeft niet eerst de huid gedesinfecteerd. [19]
Causaal verband?
De verdachte heeft verklaard dat de door hem gezette injecties, niet hebben geleid en ook niet hebben kunnen leiden tot abcessen. De verdachte bestrijdt daarmee het causaal verband tussen het zetten van de injecties en het ontstaan van de abcessen.
Tijdens het onderzoek is [arts 1] hierover bevraagd. Hij heeft verklaard dat de kans dat op twee verschillende plaatsen op het lichaam abcessen ontstaan na het zetten van een injectie normaal gesproken zeer onaannemelijk is, indien de injecties “lege artis” worden gezet. Het causaal verband tussen het zetten van de injecties en het ontstaan van de abcessen in volgens [arts 1] in casu onbetwist. Er is geen andere mogelijkheid dan dat deze abcessen zijn ontstaan als gevolg van de door de verdachte gezette injecties. [20]
Gelet op de aangifte van [slachtoffer] , de verklaring van de verdachte, de medische stukken en de verklaring van [arts 1] blijkt dat de verdachte twee injecties heeft gezet, in de rechter elleboog en in het rechter bovenbeen, als gevolg waarvan [slachtoffer] abcessen heeft opgelopen. Deze abcessen hebben geleid tot diepe wonden met dood weefsel, dat chirurgisch verwijderd moest worden. Als gevolg van dit chirurgisch ingrijpen kan het niet anders zijn dan dat littekenvorming heeft plaatsgevonden, gelet op aard en omvang van de verwondingen, zoals blijkend uit de zich in het dossier bevindende letselfoto’s.
Voor zover de verdachte nog heeft geïnsinueerd tijdens een van zijn verhoren dat [slachtoffer] zichzelf injecties heeft toegediend, overweegt de rechtbank dat hiervoor geen enkele aanwijzing bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer] had diepe wonden met dood weefsel. Medisch ingrijpen was noodzakelijk en heeft geleid tot littekens. [slachtoffer] heeft van 5 tot en met 25 februari 2014 in het ziekenhuis gelegen. De verwondingen moesten langdurig behandeld worden.
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is van nalatigheid in de nazorg na het geven van de injecties. De verdachte heeft, zo blijkt uit de medische stukken, op 3 februari 2014 contact opgenomen met de huisarts om de klachten van [slachtoffer] door te geven. Kennelijk is de huisarts toen nog op huisbezoek geweest bij [slachtoffer] . Ook op 5 februari 2014 heeft de verdachte met de huisarts gebeld. Op die dag is zij ook opgenomen in het ziekenhuis.
Opzet?
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
De verdachte heeft dit ontkend. Hij heeft aangevoerd dat één van de injecties (de diclofenac in het bovenbeen) door hem is gezet bij wijze van pijnbestrijding. De injectie met fysiologisch zout in de elleboog heeft hij gezet omdat [slachtoffer] bleef vragen om medicatie en hij “er geen donder van geloofde” dat ze werkelijk ziek was [21] . Hij heeft voorts betoogd dat de huid niet gedesinfecteerd hoefde te worden voor het zetten van de injecties. Daartoe heeft hij verwezen naar de WIP-Richtlijn desinfectie huid en slijmvliezen (Hierna: de WIP-Richtlijn).
De rechtbank kan uit de bewijsmiddelen niet afleiden dat verdachte “bloot” opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . De vraag die dan ook voorligt is of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Daarvoor dient de rechtbank te onderzoeken of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel tot gevolg konden hebben en vervolgens of de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] , op de plaatsen waar verdachte haar had geïnjecteerd, abcessen heeft ontwikkeld waarin, na onderzoek, bacteriën zijn aangetroffen die normaal in ontlasting voorkomen. De verdachte heeft tegenover de arts van het ziekenhuis verklaard dat hij [slachtoffer] die injecties heeft gegeven terwijl ze onder de ontlasting zat. Verdachte is hier later wel op teruggekomen, maar heeft niet kunnen uitleggen hoe de betreffende bacteriën dan in de wonden van [slachtoffer] terecht zijn gekomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat deze eerdere verklaring juist was.
De rechtbank heeft kennis genomen van de WIP-Richtlijn, waarin is vermeld dat desinfectie van de huid of slijmvliezen voorafgaand aan vloeistoftoediening via een intradermale, intramusculaire of subcutane injectie of een venapunctie bij patiënten met een normale weerstand niet nodig wordt geacht.
De rechtbank stelt echter voorop dat [slachtoffer] op het moment dat zij de injecties kreeg, niet te beschouwen was als een patiënt met een normale weerstand. Zij was al enkele dagen ernstig ziek, had koorts, kon niets binnenhouden en liet haar ontlasting lopen. Bovendien zat [slachtoffer] onder de ontlasting terwijl de verdachte de injecties zette. Zelfs een leek
begrijpt dat de WIP-Richtlijn niet ziet op een dergelijke situatie en dat het desinfecteren van de huid wel degelijk aangewezen was om infecties te voorkomen.
De rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat door het injecteren van een ernstig zieke vrouw, die zichzelf had bevuild met ontlasting, zonder voorafgaande ontsmetting van de huid, de aanmerkelijke kans op infectie met ontlastingsbacteriën bestaat. Dat een dergelijke infectie kan leiden tot ernstige ziekte en zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank een gegeven.
Verdachte, als arts, had dit kunnen weten en heeft, door toch de injecties op deze wijze te zetten deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
Alles overwegende acht de rechtbank feit 3 primair bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

1.

in de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 maart 2005 in de gemeente Heerlen, een zwangere vrouw, te weten [slachtoffer] , een behandeling heeft gegeven waarvan verdachte wist dat daardoor haar zwangerschap kon worden afgebroken, immers heeft hij, verdachte:
- fijngemaalde/fijngestampte pillen met daarin de werkzame stof mifegyne in het eten van die [slachtoffer] verwerkt en
- die [slachtoffer] pillen met daarin de werkzame stof mifegyne toegediend en
- die [slachtoffer] bewogen tot het innemen van pillen met daarin de werkzame stof mifegyne,
terwijl het feit is begaan zonder toestemming van die vrouw;

3.

in de periode van 1 februari 2014 tot en met 4 februari 2014 in de gemeente Heerlen, aan zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten littekens en abcessen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk onder onvoldoende hygiënische omstandigheden injecties met onder andere diclofenac en fysiologisch zout in haar been en elleboog te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
een vrouw een behandeling geven, terwijl hij weet dat daardoor zwangerschap
kan worden afgebroken en het feit begaan zonder toestemming van de vrouw
Feit 3 primair:
zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met oplegging van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte dient mee te werken aan hulp voor zijn alcoholafhankelijkheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte, werkzaam als huisarts, heeft willens en wetens zijn toenmalige, zwangere vriendin, zonder haar medeweten, abortusmedicatie toegediend. Hij verwerkte de medicatie in haar eten. Het slachtoffer verkeerde in de veronderstelling dat er een antibioticakuur in haar eten was verwerkt. Nietsvermoedend heeft het slachtoffer het eten opgegeten. Kort daarna heeft zij een miskraam gehad.
Ook heeft de verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar injecties te geven zonder daarbij eerst de huid te desinfecteren. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op. De verdachte injecteerde het slachtoffer onder andere met fysiologisch zout, omdat zij bleef vragen om medicijnen. Hij wilde hiermee een placebo-effect bewerkstelligen. Hij geloofde er immers “geen donder van” dat zij echt ziek was. Dit terwijl het slachtoffer koorts had en zodanige diarree dat zij haar ontlasting niet kon ophouden.
De verdachte heeft met zijn handelen het zelfbeschikkingsrecht van het slachtoffer ernstig geschaad en bovendien haar lichamelijk integriteit aangetast. Het slachtoffer vertrouwde de verdachte, haar partner. Hij heeft ernstig misbruik gemaakt van dit vertrouwen en het slachtoffer voorgelogen. Als arts weet de verdachte als geen ander dat de informatieplicht en het toestemmingsvereiste de basisbeginselen voor medisch ingrijpen zijn. De verdachte heeft deze beginselen aan zijn laars gelapt. In het bijzonder bij het afbreken van de zwangerschap heeft de verdachte enkel in zijn eigen belang gehandeld. Omdat hij geen kinderen meer wilde, heeft hij de diepe kinderwens van het slachtoffer genegeerd en haar buiten haar medeweten om abortusmedicatie toegediend. Nadat het slachtoffer als gevolg van het handelen van de verdachte een miskraam heeft gekregen, heeft hij haar vervolgens in de waan gelaten dat er sprake was van een spontane miskraam.
Bovendien is het toedienen van abortusmedicatie niet alleen schadelijk voor de ongeboren vrucht, maar ook voor de vrouw. Er hadden ernstige bijwerkingen kunnen optreden.
De respectloze manier waarop de verdachte heeft getracht een verklaring te geven voor het onder onhygiënische omstandigheden zelf toedienen van injecties (waarvan één nota bene een placebo was) aan zijn op dat moment ernstige zieke partner, komt op de rechtbank bijna gewetenloos over.
De verdachte heeft op geen enkele wijze zijn verantwoordelijkheid genomen, noch berouw getoond. Wel hebben de feiten al de nodige gevolgen voor de verdachte gehad. Zo heeft het College van medisch toezicht in februari 2016 de verdachte ontzegd om directe, curatieve patiëntenzorg te verlenen en om medicatie voor te schrijven. Ook mag hij enkel nog onder zeer strikte voorwaarden zijn beroep als arts uitoefenen. De verdachte was overigens al sinds 2012 niet meer werkzaam als huisarts in zijn praktijk. Sinds 2014 is hij volledig gestopt met zijn werkzaamheden als arts.
De bewezenverklaarde feiten zijn zeer ernstig. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving enkel kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met name feit 1 weegt zwaar in de strafoplegging. De wetgever heeft op het afbreken van een zwangerschap zonder toestemming van de vrouw als maximumstraf twaalf jaar gevangenisstraf gesteld en daarmee tot uitdrukking gebracht hoe ernstig een dergelijk feit is. De officier van justitie is in zijn strafeis uitgegaan van 24 maanden gevangenisstraf voor twee abortussen zonder toestemming. De rechtbank is echter, gelet op de ernst van dit feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, van oordeel dat een straf van 24 maanden voor de bewezen verklaarde abortus passend is. De verdachte heeft zich daarnaast ook nog schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit feit wordt door de officier van justitie, gelet op de motivering van zijn strafeis, net zo zwaar meegewogen in de strafmaat als twee abortussen. Gelet op het feit dat het feit is begaan tegen een levensgezel en het daarbij passende strafmaximum en de aard en de ernst van de zware mishandeling, ziet de rechtbank aanleiding om voor dit feit een gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden op zijn plaats.
Bij de straftoemeting dient de rechtbank echter ook rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De verdachte werd op 30 mei 2017 als verdachte aangehouden. De rechtbank neemt deze datum als uitgangspunt voor de aanvang van de redelijke termijn. Dit vonnis wordt op 4 mei 2021 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met bijna twee jaren overschreden.
Ook zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat de feiten al van geruime tijd geleden zijn. Zo dateert de abortus al van 2005, ruim 16 jaar geleden.
De rechtbank ziet in dit tijdsverloop en de termijnoverschrijding aanleiding de door haar passend geachte straf fors, te weten met een derde, te matigen. De rechtbank zal, alles afwegende, aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 911,05 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade ter zake de feiten 1, 2 en 3. Ook heeft zij gevorderd de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade geheel toe te wijzen. Voor wat betreft de immateriële schade dient een bedrag tussen de € 10.000,- en € 15.000,- te worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij in haar vordering voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze te ingewikkeld van aard is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] als gevolg van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Nu de materiële schade niet is weersproken, zal deze in zijn geheel worden toegewezen.
Voor wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Er bestaat recht op immateriële schadevergoeding ex artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek als (onder andere) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van lichamelijk letsel is sprake geweest en de aantasting in de persoon “op andere wijze” vloeit voort aan de aard van het onder 1 bewezen feit. Aan beide voorwaarden is in het onderhavige geval dus voldaan. Het gevorderde schadebedrag van € 25.000,- is gebaseerd op alle feiten op de tenlastelegging. De verdachte wordt echter vrijgesproken van feit 2, de verkrachting(en) en partieel vrijgesproken voor één van de abortussen en ook voor de zware mishandeling in 2012.
De rechtbank zal hier in het toe te wijzen bedrag rekening mee houden. Alles overwegende acht de rechtbank redelijk en billijk een schadevergoeding van een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade en zij zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Het totaal toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat [slachtoffer] aangifte heeft gedaan, te weten 14 april 2016. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 296, 302 en 304 Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te
Heerlen, gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 10.911,05, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 14 april 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van het resterende bedrag aan immateriële schade;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 10.911,05, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 14 april 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 89 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. I.P. de Groot en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2021.
Buiten staat
Mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. I.P. de Groot zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 september 2005 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal een (zwangere) vrouw, te weten [slachtoffer] , een behandeling heeft gegeven waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat daardoor haar zwangerschap kon worden afgebroken, immers heeft hij, verdachte, (telkens):
- één of meer (fijngemaalde/fijngestampte) pillen en/of tabletten (met daarin de werkzame stof misoprostol en/of mifegine) in het eten van die [slachtoffer] verwerkt en/of
- die [slachtoffer] pillen (met daarin de werkzame stof misoprostol en/of mifegine) heeft toegediend en/of
- die [slachtoffer] heeft bewogen tot het innemen van pillen (met daarin de werkzame stof misoprostol en/of mifegine),
terwijl het feit is begaan zonder toestemming van die vrouw;
2.
hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 december 2005 te Hoensbroek en/of te Heerlen, in elk geval in Nederland en/of te Frejus, in elk geval in Frankrijk, meermalen, althans eenmaal, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of de vinger(s) in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- die [slachtoffer] heeft gedrogeerd, door haar een middel toe te dienen (een drug en/of slaaptabletten), tengevolge waarvan die [slachtoffer] in een (lichamelijke en/of psychische) toestand is komen te verkeren waarin zij niet, althans onvoldoende, in staat was weerstand aan verdachte te bieden en/of
- die [slachtoffer] (met een riem) heeft vastgebonden en/of
- voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
hij, in of omstreeks de periode van 4 oktober 2012 tot en met 4 februari 2014 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, aan zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten littekens en/of abcessen en/of een hersenbloeding), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk (onder onvoldoende hygiënische omstandigheden) een of meerdere injecties (met onder andere haldol en/of diclofenac en/of fysiologisch zout) in haar been en/of elleboog en/of nek te
geven en/of nalatig te zijn geweest in de nazorg van deze behandeling;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, in of omstreeks de periode van 4 oktober 2012 tot en met 4 februari 2014 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] (onder onvoldoende hygiënische omstandigheden) een of meerdere injecties (met onder andere haldol en/of diclofenac en/of fysiologisch zout) in haar been en/of elleboog en/of nek te geven en/of nalatig te zijn geweest in de nazorg van deze behandeling, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (littekens en/of abcessen en/of een hersenbloeding) heeft bekomen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer LB2R016075-11, gesloten d.d. 30 mei 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 743.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2016, p. 79 en 80.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 23 mei 2016, p. 85.
4.Het geschrift, te weten aantekeningen uit het medisch dossier van [slachtoffer] , p. 427 en 428.
5.Het geschrift, te weten een decursus poli uit het medisch dossier van [slachtoffer] , p. 43 en 44.
6.Het proces-verbaal bevindingen telefoongesprek [gynaecoloog] , d.d 31 mei 2017, p. 44a.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2017, p. 31.
8.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 21 april 2021 afgelegd.
9.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 23 mei 2016, p. 90.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 14 april 2016, p. 79 en 80.
11.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 23 mei 2016, p. 90.
12.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 21 april 2021 afgelegd.
13.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 22 augustus 2017, p. 270 en 271.
14.Het geschrift, te weten een medische status van [slachtoffer] d.d. 5 februari 2014, p. 66 en 68.
15.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen (foto’s), p. 472, 474, 475 en 476.
16.Het geschrift, te weten een medische status van [slachtoffer] d.d. 5 februari 2014, p. 66 en 68.
17.Het geschrift, te weten een melding zorgaanbieder van drs. De Wit d.d. 11 februari 2014, p. 147.
18.Het geschrift, te weten een medische status van [slachtoffer] d.d. 5 februari 2014, p. 66 en 68.
19.Het geschrift, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal bevindingen [arts 1] d.d. 23 mei 2017, p 19.
20.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2017, p. 14.
21.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 januari 2018, p. 673.