In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 28 april 2021, staat de vraag centraal of de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door in 2019 een procedure te starten tegen haar schoonvader over een vermeend recht van overpad. De eiser, in zijn hoedanigheid als executeur-testamentair van de nalatenschap van zijn overleden vader, stelt dat de gedaagde misbruik heeft gemaakt van haar procesrecht, wat heeft geleid tot schade voor de nalatenschap. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de gedaagde. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde een gerechtvaardigd belang had om haar vordering voor te leggen aan de rechter, aangezien zij meende dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid was ontstaan. De rechtbank wijst erop dat het verliezen van een procedure op zich niet betekent dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Bovendien is er geen causaal verband aangetoond tussen het handelen van de gedaagde en de gestelde schade, aangezien de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de aspirant-koper van de woning heeft afgezien van de koop vanwege de procedure. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 3.165,00.