ECLI:NL:RBLIM:2021:3776

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
C/03/290611 / KG ZA 21-134
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over concurrentieverbod en dwangsommen in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, [eiser], dat de voorzieningenrechter bepaalt dat hij het verbod uit een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam niet heeft overtreden. Dit verbod, dat is opgelegd in een vonnis van 22 april 2020, verbiedt [eiser] om concurrerende handelingen te verrichten tot 1 oktober 2021. Eiser stelt dat hij zich aan dit verbod heeft gehouden en dat de executie van het vonnis door de gedaagde, INB Sustainable Development 1 B.V., onterecht is. INB heeft eiser in februari en maart 2021 aangemaand om te voldoen aan het vonnis van 22 april 2020, waarbij dwangsommen zijn opgelegd voor iedere overtreding van het concurrentieverbod.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat INB niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] in strijd met het verbod heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de door INB ingebrachte bewijsstukken onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van overtreding van het concurrentieverbod. De voorzieningenrechter wijst erop dat de vorderingen van [eiser] om de executie van het eerdere vonnis te staken, gegrond zijn. INB wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 1.428,83.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering in executiegeschillen en de noodzaak voor gedaagden om hun claims te onderbouwen met concrete feiten, in plaats van enkel vermoedens en veronderstellingen. De voorzieningenrechter heeft de executie van het eerdere vonnis van de rechtbank Amsterdam gestaakt en INB veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/290611 / KG ZA 21-134
Vonnis in kort geding van 30 april 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.C. Berends,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INB SUSTAINABLE DEVELOPMENT 1 B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wassenaar,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam bestuurder] .
Partijen zullen hierna [eiser] en INB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 april 2021 met producties 1 tot en met 3,
  • de op 19 april 2021 door mr. Berends ingediende bijlagen, die zij via de deurwaarder van INB na het betekenen van de dagvaarding heeft ontvangen,
  • de op 19 april 2021 door INB ingediende bijlagen 0 tot en met 12,
  • de mondelinge behandeling op 20 april 2021,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de spreeknotitie van INB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bestuurder van BioTorTech B.V. (hierna: BTT). [eiser] is tevens bestuurder van Fertilizer Process Expert B.V. (hierna: Fertilizer B.V.)
2.2.
De heer [naam bestuurder] is indirect bestuurder van INB.
2.3.
BTT en INB hebben op 1 januari 2014 BioValGroup (hierna: BVG) opgericht. Met betrekking tot BVG is op 7 april 2015 een samenwerkingsovereenkomst tussen BTT en INB gesloten.
2.4.
Haldjas Technologies B.V. (hierna Haldjas), gevestigd te Bergen op Zoom, is blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel op 12 februari 2020 opgericht. Fertilizer B.V. en Twinnovate B.V. zijn de bestuurders van Haldjas.
2.5.
De rechtbank te Amsterdam heeft in een tussenvonnis van 22 april 2020, betreffende een tussen INB en (onder meer) [eiser] gerezen geschil, voor zover hier van belang, het volgende overwogen (productie 1 dagvaarding):
“(..)
2.12
Blijkens een ongedateerde schermafdruk van de website www.biotortech.com/newsletter.php is onder het kopje Latest News het volgende bericht opgenomen:
“BioTorTech has selected Tebodin (Belfinger) to perform the FEED engeneering for the semi-commercial plant to be constructed in Bergen op Zoom at the GreenChemistryCampus around 4Q 2018. BTT will be using the 2 deposited-patented technologies of BioTorTech and Solex Thermal (..)”
2.13
Een ongedateerde schermafdruk van de website e.com/haldjas-technologies luidt voor zover in dit geding van belang als volgt:
“Haldjas Technologies
HALDJAS TECHNOLOGIES is a joint venture between Twinnovate B.V. and Fertilizer Process Expert B.V., two Dutch companies with long track records in project management, pilot facilities management and the treatment of organic waste streams. (…)
The Haldjas project will use the patented technology of BioTorTech for the pre-processing of biomass.
(..)
4.22
De rechtbank stelt vast dat de onder (..) aangehaalde brief in tegenspraak is met de gestelde samenwerking, zodat kan worden aangenomen dat het nieuwsbericht op de website van BTT (weergegeven onder 2.12) inderdaad “oud nieuws” is zoals BTT stelt en niet van 2018 dateert. (..)
4.23
Wat de onder 2.13 weergegeven website betreft kan niet worden gezegd dat op grond van de daar opgenomen tekst kan worden aangenomen dat BTT binnen drie jaar na de beëindiging van de samenwerking binnen BVG in strijd met de samenwerkingsovereenkomst heeft gehandeld door schending van het concurrentieverbod. Weliswaar wordt de naam BioTorTech genoemd, maar niet als samenwerkingspartner. Verder is de informatie te summier om hieraan zo vergaande conclusies te verbinden als INB doet.
4.24 (..)
Dat betekent dat in strijd met de bedoelingen van de samenwerkingsovereenkomst wordt gehandeld als binnen drie jaar na beëindiging van de samenwerking in BVG een nieuwe samenwerking met een andere partner dan INB wordt aangegaan ter exploitatie van de technologie zoals deze was ingebracht in BVG (te weten de proceskennis van [eiser] ).(..)”
2.6.
De rechtbank te Amsterdam heeft in datzelfde vonnis van 22 april 2020 onder meer, voor zover hier van belang, als volgt beslist:
“(..)
5. De beslissing
De rechtbank
5.1
verbiedt [eiser] tot 1 oktober 2021 concurrerende handelingen als bedoeld in artikel 12 van de samenwerkingsovereenkomst te verrichten met de IP rechten die hij in BVG had ingebracht, te weten zijn proceskennis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [eiser] dit verbod overtreedt, tot een maximum van € 100.000,-
5.2
wijst af (..),
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan. (..)”
Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.7.
INB heeft bij exploot van 18 februari 2021 het vonnis van 22 april 2020 aan
[eiser] laten betekenen, bevel gedaan om aan de inhoud van het vonnis van 22 april 2020 te voldoen en [eiser] aangezegd dat bij niet voldoening hij een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00 (productie 2 dagvaarding).
2.8.
INB heeft bij exploot van 31 maart 2021 aan [eiser] bevel gedaan tot betaling binnen twee dagen van (onder meer) een bedrag van € 100.000,00 aan verbeurde dwangsommen (productie 3 dagvaarding). De reden voor dit bevel is blijkens het exploot, dat [eiser] in de periode van 18 februari 2021 tot en met 31 maart 2021, 20 maal in strijd met voormeld bevel van 18 februari 2021 heeft gehandeld. Bij dit exploot is
verder aangezegd dat als hij niet tijdig betaalt, kort gezegd, tot executoriaal beslag zal worden overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de voorzieningenrechter:
bepaalt dat [eiser] het verbod dat is opgenomen in het vonnis van 22 april 2020 van de rechtbank Amsterdam, niet heeft overtreden tussen 18 februari 2021 en 31 maart 2021,
bepaalt dat INB de executie van het vonnis van 22 april 2020 dient te staken dan wel te schorsen,
INB veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij zich aan het verbod, dat vervat is in het vonnis van de rechtbank te Amsterdam, heeft gehouden. Hij heeft in de periode tussen 18 februari 2021 en 31 maart 2021 geen concurrerende handelingen verricht. INB maakt misbruik van haar executiebevoegdheid door zonder bewijs te stellen dat er dwangsommen zijn verbeurd.
3.3.
INB voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter al besloten dat voor zover INB bedoeld had om via de laatste alinea van haar spreeknotitie een tegeneis in te stellen, deze tegeneis niet toegelaten wordt, omdat deze te laat ingesteld is.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
Vordering a.
4.2.
Door middel van vordering a. beoogt [eiser] een definitief – constitutief – oordeel over de vraag of het verbod, zoals opgelegd door de rechtbank te Amsterdam, al dan niet is overtreden. Dat definitieve oordeel is niet aan de voorzieningenrechter, maar aan de bodemrechter, voorbehouden. Het onder a. gevorderde zal daarom worden afgewezen.
Vordering b.
4.3.
De voorzieningenrechter ziet zich in dit executiegeschil ex art. 438 lid 2 Rv geplaatst voor de vraag of INB bevoegd is tot tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de rechtbank te Amsterdam waartegen geen hoger beroep is ingesteld (zie rov. 2.6. van dit vonnis).
4.4.
Indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat, zoals in dit geval, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief. In dat geval bestaat slechts grond voor schorsing ingeval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW).
4.5.
Volgens INB is zij tot tenuitvoerlegging bevoegd, omdat [eiser] sinds
18 februari 2021 onafgebroken in strijd gehandeld heeft met het verbod dat de rechtbank te Amsterdam uitgesproken heeft in het vonnis van 22 april 2020. Zij stelt dat [eiser] zijn proceskennis via Fertilizer B.V. ingebracht heeft in Haldjas, waarin hij samenwerkt met Twinnovate B.V. Het gevolg is dat [eiser] dwangsommen verbeurd heeft, aldus INB. [eiser] betwist dit en daarom leveren de door INB aangekondigde executie-maatregelen volgens hem misbruik van bevoegdheid op.
4.6.
Op grond van beslissing 5.1. van het vonnis van 22 april 2020, gelezen in samenhang met de relevante overwegingen 4.23. en 4.24. (zie rov. 2.5. van dit vonnis), mag door [eiser] , dan wel een bedrijf van [eiser] , niet vóór 1 oktober 2021 een nieuwe samenwerking worden aangegaan, ter exploitatie van de technologie zoals deze was ingebracht in BVG, namelijk de proceskennis/IP rechten van [eiser] . Om van schending van het concurrentieverbod te kunnen spreken, moet er dus sprake zijn van een samenwerkingspartner (anders dan INB) en het inbrengen door [eiser] van voormelde proceskennis in die samenwerking vóór 1 oktober 2021.
4.7.
[eiser] betwist dat er sprake is van een verboden samenwerking in de vorm van Haldjas tussen Fertilizer B.V. en Twinnovate B.V. Fertilizer B.V. richt zich op een ander soort activiteiten dan BGV, namelijk op de kunstmestindustrie. [eiser] stelt dat de activiteiten van Haldjas (biomassa’s, met pallets energie opwekken) niet strijdig zijn met datgene waar het verbod voor geldt. Hij betoogt verder dat hij er geen grip op heeft welke informatie op de website van anderen verschijnt.
4.8.
Ter onderbouwing van haar stelling dat sinds 18 februari 2021 continu sprake is van concurrerende activiteiten verwijst INB naar een aantal door haar ingebrachte bijlagen.
4.8.1.
De samenwerking tussen [eiser] via Fertilizer B.V. en Twinnovate B.V. blijkt volgens INB uit haar bijlagen 2.1. en 2.2. (uittreksel Kamer van Koophandel Haldjas en informatie Drimble over Haldjas). Uit bijlagen 3.1. tot en met 3.3. (website Twinnovate B.V. van 3 juni 2020) die dateren van na de datum van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam, blijkt volgens INB de samenwerking tussen Haldjas en KH Engineering. Het bedrijf van [eiser] is in dit digitale artikel volgens INB bewust weggelaten. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, stelt INB zich op het standpunt dat met het door haar in die bijlage (deels) gearceerde passage “our Haldjas Technologies concept” in feite wordt gedoeld op de proceskennis van [eiser] en dat uit dit artikel volgens haar valt op te maken dat door [eiser] via Fertilizer B.V. in strijd is gehandeld met het verbod in het vonnis van 22 april 2020. Met de passages “small pilot plant” in combinatie met “south of the Netherlands” wordt, zo begrijpt de voorzieningenrechter, volgens INB bovendien de vergelijking getrokken met een kleine pilot bij Sabic in Bergen op Zoom, die aan het BVG concept ten grondslag lag.
4.8.2.
Naar de voorzieningenrechter verder begrijpt wordt volgens INB, op pagina 2 bijlage 3.3. onder het kopje “Haldjas Technology”, verder de volledige technologie omschreven die door BVG is ontwikkeld.
4.8.3.
De voorzieningenrechter begrijpt verder dat INB ter onderbouwing van haar standpunt verder stelt dat ook uit haar bijlagen 5 en 6 concurrerende handelingen blijken, en dat deze schermafbeeldingen dateren van na het vonnis van 22 april 2020. Bijlage 5 betreft weliswaar een schermafbeelding waarmee in rov. 4.22 van het vonnis van 22 april 2020 reeds rekening is gehouden, maar linksboven op de schermafdruk staat volgens INB
13-6-2020, een datum na het vonnis van 22 april 2020. In bijlagen 6.1. en 6.2. staat onder “latest news” de tekst “BioTorTech (BTT) has performed the FEED enginnering themselfs, for the semi-commercial plant, to be probably constructed in Bergen Op Zoom.” (data
3-2-2021 en 15-4-2021 linksboven op de pagina’s). Deze tekst verwijst, aldus INB, onomstotelijk naar een nieuw demonstratieproject dat gaat komen. De voorzieningenrechter begrijpt dat volgens INB dit het project betreft dat in de samenwerkingsovereenkomst tussen INB en BTT was voorgenomen.
4.9.
Met betrekking tot deze bijlagen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.9.1.
Niet in geschil is dat de vennootschap Haldjas opgericht is door Fertilizer B.V. en Twinnovate B.V. (zie rov. 2.4. van dit vonnis). Uit dit enkele feit kan niet afgeleid worden dat [eiser] via Fertilizer B.V. zijn proceskennis, die hij destijds heeft ingebracht in BVG, ingebracht heeft in de samenwerking met Twinnovate B.V.
4.9.2.
Dat het inbrengen van bovenvermelde kennis zou blijken uit bijlage 3.3 van INB is in rov. 2.13 en 4.23 van het vonnis van 22 april 2020 reeds van de hand gewezen (zie rov. 2.5. van dit vonnis). BTT werd weliswaar genoemd, maar niet als samenwerkingspartner. De nagenoeg gelijkluidende passage over “the patented torrefaction technology”, deze keer overigens zonder expliciete verwijzing naar BTT, onder het kopje “Haldjas Technology” kan in dit kort geding dan ook niet meer aan de orde zijn. Voor zover INB heeft bedoeld te stellen dat de passage als weergegeven in voormelde rov. 2.13 van het vonnis van 22 april 2020 (in enige vorm) nog steeds op enige website staat, maakt dit het voorgaande niet anders.
4.9.3.
Ook voor de door INB als bijlage 5 en 6 ingebrachte tekst, waarin BTT voorkomt, geldt dat deze (in enige vorm) al in rov. 2.12 en 4.22 van het vonnis van 22 april 2020 aan de orde is geweest (zie rov. 2.5. van dit vonnis) en nu niet meer aan de orde kan zijn. De tekst werd, in samenhang met andere gegevens bezien, als gedateerd dan wel “oud nieuws” gezien. Voor het feit dat dit niet langer zou gelden, zijn geen concrete aanknopingspunten door INB aangedragen. Ook hier laat de omstandigheid dat dergelijke passages nog in enige vorm op een website voorkomen, onverlet dat de passages reeds zijn meegenomen in het vonnis dat ten grondslag ligt aan de nu voorliggende voorgenomen executiemaatregelen.
4.9.4.
Met de verwijzing naar de in bijlagen 3 van INB aangehaalde passages, waarin wordt gerefereerd aan een demonstratiefabriek in Zuid-Nederland, is door INB nog niet aannemelijk gemaakt, dat sprake is van concurrerende handelingen als bedoeld in meergenoemd vonnis. Die passages zijn zo algemeen en summier dat zij niet de vergaande conclusie rechtvaardigen, dat aannemelijk is geworden dat de proceskennis die [eiser] in BVG had ingebracht, thans in het kader van een andere samenwerking ter exploitatie van een ander project wordt ingebracht. Dit geldt tevens waar wordt gerefereerd aan “our Haldjas Technologies concept”. Door INB zijn geen concrete aanknopingspunten aangedragen die dit aannemelijk maken. Een enkele verwijzing naar “torrefied products” dan wel naar een uiterst algemeen proces als “torrefaction” is in ieder geval onvoldoende (bijlagen 4 en 5 door mr. Berends ingediend op 19 april 2021). Ook bijlage 4 van INB, een bericht van KH Engine van mei 2020, is niet concreet genoeg om daaraan het gevolg te verbinden dat INB voor ogen staat.
4.9.5.
Het aanvoeren van veronderstellingen dan wel vermoedens is, zeker in het licht van het door [eiser] gestelde, onvoldoende om de concurrerende handelingen en daarmee het verbeurd zijn van dwangsommen aannemelijk te maken. Het bestek van dit kort geding staat in de weg aan het leveren van nader bewijs door INB.
4.10.
Al met al is door INB niet aannemelijk gemaakt dat in de periode hier in geding door [eiser] continu, dan wel 20 keer, concurrerende handelingen zijn verricht. Het blijft bij vermoedens en veronderstellingen gebaseerd op passages uit schermafbeeldingen van websites. Een groot deel van deze passages is bovendien in enige vorm al aan de orde geweest in het vonnis van 22 april 2020.
4.11.
Het onder b. gevorderde zal, gelet op het voorgaande, als hierna vermeld, worden toegewezen.
De proceskosten
4.12.
INB zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- kosten exploot € 103,83
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.428,83

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt INB om de (ingezette) executie van het vonnis van 22 april 2020 van de rechtbank te Amsterdam te staken en gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt INB in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.428,83,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CB