In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 april 2021 een vonnis gewezen in een incident dat voortvloeit uit een civiele procedure tussen twee ex-echtgenoten. De eiser, die in financiële problemen verkeert, heeft een provisionele vordering ingesteld om zijn ex-echtgenote te verplichten bij te dragen aan de aflossing van drie gemeenschapsschulden. De partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen, maar zijn inmiddels gescheiden. De eiser vordert dat de gedaagde voorlopig bijdraagt aan de aflossingen van de schulden bij BsGW, UWV en ING, omdat hij vreest in de schuldsanering terecht te komen.
De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure in overweging genomen. De eiser heeft zijn financiële situatie uiteengezet en de noodzaak benadrukt om de gedaagde te verplichten tot betaling van haar deel van de schulden. De gedaagde heeft echter betwist dat zij financieel in staat is om bij te dragen en heeft aangevoerd dat de schulden van de eiser zijn verantwoordelijkheid zijn. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagde voorlopig de helft van de schuld aan de ING bank moet aflossen, omdat zij ook schuldenaar is voor deze schuld. De overige vorderingen van de eiser zijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat de gedaagde verantwoordelijk was voor de andere schulden. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling in de hoofdzaak.