ECLI:NL:RBLIM:2021:3491

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
03/659055-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte na steekincident met kamergenoot in AZC

Op 23 april 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het doodsteken van zijn kamergenoot in een asielzoekerscentrum (AZC) op 4 december 2019. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor doodslag, nadat het beroep op noodweer(exces) werd verworpen. De verdachte had zijn kamergenoot, die hem had beledigd, meermalen gestoken met een mes, waarbij het steekletsel in de hals leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde, gezien het aantal steken en het feit dat hij geen hulp verleende aan het slachtoffer. De rechtbank weigerde het beroep op noodweer, omdat er geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was. De officier van justitie had 10 jaar gevangenisstraf geëist, wat de rechtbank passend achtte gezien de ernst van het delict en de impact op de samenleving, vooral binnen de kwetsbare groep in het AZC. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat deze niet tot de beperkte kring van naasten van het slachtoffer behoorde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659055-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Tunesië) op [geboortedatum] 1990,
thans gedetineerd in Veldzicht Vreemdelingen te Balkbrug.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.W.B. Twist, advocaat, kantoorhoudende te Dordrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 april 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zijn kamergenoot op het AZC, het slachtoffer [slachtoffer] , meermalen heeft gestoken en op die manier zijn kamergenoot heeft vermoord, dan wel met opzet heeft gedood.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde moord. Uit de bewijsmiddelen kan volgens de officier van justitie onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Voorbedachte rade kan aldus niet worden bewezen. De subsidiair tenlastegelegde doodslag kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen. Uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, concludeert de officier van justitie dat bij verdachte sprake was van vol opzet op de dood van [slachtoffer] . Daartoe wijst de officier van justitie naar verschillende omstandigheden waaruit blijkt dat verdachte zich niet bekommerde om het welzijn van [slachtoffer] . Zo heeft verdachte geen hulp verleend en heeft verdachte de kamerdeur afgesloten, waardoor ook andere personen niet onmiddellijk hulp konden verlenen aan [slachtoffer] . Ook is vastgesteld dat verdachte geen enkele afweerverwonding had, terwijl op [slachtoffer] fors geweld is toegepast. Tot slot draagt het aantal steekwonden van [slachtoffer] , te weten drie, bij aan de overtuiging van de officier van justitie dat verdachte het opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Een beroep op noodweer(exces) moet volgens de officier van justitie worden verworpen, omdat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en aldus geen sprake was van een noodweersituatie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van de primair tenlastegelegde moord moet worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte rade. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde doodslag heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces kan doen. Er was namelijk sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dus van een noodweersituatie waarin verdachte zichzelf mocht verdedigen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Het bewijs
Verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven - ter terechtzitting op 9 april 2021 het volgende:
Het slachtoffer [slachtoffer] , onze kamergenoot [naam 1] en ik hebben op die dag rond 8.00 uur een discussie gehad, omdat er zoveel vrienden van het slachtoffer de kamer in en uit gingen. Er was geen rust in de kamer. Het slachtoffer ging mij vernederen met woorden en ik heb mij verdedigd voordat hij mij aanviel. Het slachtoffer had een soort scheermesje of zakmes, dat kon je open en dicht doen. U laat mij de foto’s op p. 238 en 239 van het dossier zien. Dat mes is inderdaad het mes van het slachtoffer. Ik weet niet hoe het in zijn broekzak is gekomen. Toen [naam 1] wegging heb ik de deur op slot gedaan, er zijn geen andere mensen op de kamer geweest totdat de medewerkers van het COA kwamen.
Verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven – het volgende: [2]
Hij pakte zijn mes en toen heb ik het andere mes gepakt en toen heb ik hem gestoken. Het mes wat ik heb gebruikt was een aardappelschilmesje van ongeveer 10-18 cm lang. Hij (het slachtoffer) heeft het mes niet opengemaakt, toen hij zijn hand in zijn zak deed heb ik hem gestoken. Hij heeft het mes al eerder getrokken op andere momenten, maar dat is steeds goed afgelopen. Maar dat wilde ik nu voor zijn en toen heb ik hem gestoken. Ik heb twee à drie keer gestoken, in de nek en bij de rechterschouder. Ik heb met mijn linkerhand gestoken. Hij begon te bloeden en viel op zijn rug. Hij was aan het bloeden en bewoog en ik was bij de deur aan het wachten op hulp voor hem. Ik heb niets gedaan, ik bleef daar gewoon wachten want [naam 1] was hulp gaan halen. Ik had de deur dichtgemaakt toen [naam 1] hulp ging halen.
Getuige [naam 2]verklaarde – zakelijk weergegeven - het volgende: [3]
Op woensdag 4 december 2019, omstreeks 8.45 was ik aan het werk in het AZC gelegen aan de Kazernelaan 101 te Weert. Ik ben hier werkzaam als woonbegeleider. Ik hoorde via mijn portofoon een melding code Alfa. Dit betekent dat er een vechtpartij ergens plaatsvindt. Ik hoorde dat dit het geval was in gebouw 9 op kamer 106A. Ik ben naar de kamer gerend. Ik wilde kamer 106A vervolgens binnen gaan echter ik bemerkte dat de deur van de kamer afgesloten was. Ik heb vervolgens middels mijn sleutel de deur van de kamer geopend. Toen ik de kamer binnen stapte zag ik dat er twee personen op deze kamer aanwezig waren. Ik zag een van de personen op de grond liggen en ik zag dat er een deken over deze persoon lag. Ik zag ter hoogte van het hoofd van deze persoon een grote plas bloed liggen. De andere persoon op de kamer zat in een stoel.
Dr. H.H. de boer, arts en patholoogrelateerde het volgende: [4]
Bij het steekletsel in de hals rechts was er onder andere perforatie van de rechtersleutelbeen-slagader. Perforatie van deze zeer grote slagader heeft geleid tot ernstig bloedverlies. Daarnaast was er bij dit letsel perforatie van de rechterborstholte. Dit heeft geleid tot een klaplong en dientengevolge tot ademhalingsfunctiestoornissen. Bij de andere twee steekletsels waren geen belangrijke structuren, zoals grote bloedvaten of essentiële organen geraakt. Deze letsels hebben derhalve middels bloedverlies ten hoogste (gering) bijgedragen aan de snelheid van het overlijden. De geweldsinwerking bij het letsel op het achterhoofd kan eventueel het bewustzijn negatief hebben beïnvloed.
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 25 jaren oud, wordt verklaard door bloedverlies ten gevolge van één steekletsel in de hals. De overige twee steekletsels hebben middels bloedverlies ten hoogste (gering) bijgedragen aan de snelheid van het overlijden.
Verbalisanten [naam 3] en [naam 4]relateerden het volgende: [5]
De overledene werd door ons ontdaan van zijn kleding ten behoeve van de schouw. Bij het uittrekken van de joggingbroek voelde ik, [naam 3] , dat er een object in de rechter broekzak zat. Ik zag dat het een klapmesje betrof (foto 39). Ik heb het mesje uit de broekzak gehaald. Ik zag dat het een klapmesje van het merk Otto Herber betrof met een houten handvat (foto 40). In het handvat stond het woord ‘Arnhem’ gekerfd.
3.3.2
De bewijsoverwegingen
Op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
In de ochtend van 4 december 2019 is er een ruzie ontstaan tussen verdachte en het slachtoffer. Hierbij heeft verdachte een mes gepakt en drie keer gestoken in de hals en arm van het slachtoffer. De kamergenoot van verdachte en het slachtoffer, genaamd [naam 1] , is de kamer uitgevlucht en heeft hulp gezocht. Totdat de medewerkers van het COA op de kamer van verdachte zijn gekomen, is verdachte alleen met het slachtoffer op de kamer geweest. De deur zat daarbij op slot. Het steekletsel aan de hals heeft uiteindelijk tot de dood van het slachtoffer geleid.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Was er sprake van voorbedachten rade?
Uit de bewijsmiddelen is niet op te maken dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld toen hij het slachtoffer stak. Van de primair tenlastegelegde moord spreekt de rechtbank de verdachte dan ook vrij.
Was er sprake van opzet op de dood van het slachtoffer?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of er sprake is van doodslag. Voor doodslag moet er sprake zijn van opzettelijke levensberoving. Verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen gestoken, waaronder eenmaal in zijn hals, in de sleutelbeenslagader. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte hulp heeft verleend aan het slachtoffer nadat hij het slachtoffer had gestoken, terwijl het slachtoffer nog bewoog en een grote hoeveelheid bloed verloor. Ook is verdachte geen hulp gaan halen. Nadat [naam 1] de kamer had verlaten heeft verdachte de deur van de kamer op slot gedraaid waardoor de toegesnelde COA-medewerkers niet gelijk bij het slachtoffer konden komen om hulp te verlenen. Verdachte heeft ook toen de deur niet geopend, maar heeft afgewacht totdat de deur van de kamer door getuige [naam 2] met een loper werd geopend. Verdachte heeft het slachtoffer met kracht in de hals gestoken, waar zich vitale en kwetsbare structuren bevinden. Nadat het slachtoffer als gevolg van zijn verwondingen hevig bloedend in hulpbehoevende toestand verkeerde, heeft verdachte niets gedaan om hulpverlening mogelijk te maken en dat, door het afsluiten van de kamerdeur, juist bemoeilijkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Was er sprake van noodweer(exces)?
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het handelen van verdachte moet worden aangemerkt als noodweerexces, omdat verdachte drie keer heeft gestoken terwijl de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding na de eerste keer steken wellicht al voorbij was.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of dat er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding bestond. Volgens verdachte was daarvan sprake, omdat het slachtoffer hem aanviel met een mes. De rechtbank vindt het echter niet aannemelijk dat het slachtoffer dat heeft gedaan. De reden hiervoor is dat verdachte hierover wisselend heeft verklaard: hij heeft de ene keer verklaard dat het slachtoffer het mes uitgeklapt in zijn hand had en de andere keer dat het mes nog ingeklapt in zijn zak zat toen verdachte hem stak. Bovendien blijkt uit het forensisch overlijdensonderzoek dat het slachtoffer werd aangetroffen op de kamer met een ingeklapt mes in zijn broekzak. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit mes opengeklapt op de grond is gevallen tijdens het incident, maar hij kon geen antwoord geven op de vraag hoe het mes dan ingeklapt in de zak van het slachtoffer terecht is gekomen. Ook in het dossier is daarvoor geen aannemelijke verklaring te vinden. Verdachte is de enige geweest die bij het slachtoffer op de kamer is geweest vanaf het steekincident tot het arriveren van de COA-medewerkers. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het slachtoffer het mes nog niet uit zijn zak had gehaald en uitgeklapt in zijn hand had toen verdachte hem stak. Verder betrekt de rechtbank in de beoordeling dat niet is gebleken dat verdachte enige (afweer)verwondingen had, waardoor de vermeende toestand van wederrechtelijke aanranding evenmin kan worden gestaafd.
Dat het slachtoffer een zakmes bezat, wat verdachte blijkbaar wist, en zijn hand richting zijn broekzak bewoog, is onvoldoende om een geslaagd beroep te kunnen doen op noodweer. De enkele vrees voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding is namelijk volgens vaste jurisprudentie niet voldoende. Ook van een onmiddellijk dreigend gevaar was nog geen sprake nu het mes nog niet was getrokken..
Gelet op de uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 4 december 2019 in de gemeente Weert [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes in de hals en een ander deel van het lichaam te steken
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Zoals onder 3.3 is gemotiveerd, verwerpt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer zodat van een rechtvaardigingsgrond geen sprake is.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Zoals onder 3.3 is gemotiveerd verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces zodat van een schulduitsluitingsgrond geen sprake is.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op het AZC in Weert zijn 25-jarige kamergenoot meerdere malen gestoken met een mes. De steek in de hals van het slachtoffer, waarbij verdachte een grote slagader heeft geperforeerd, heeft tot hevig bloedverlies en uiteindelijk tot de dood van het slachtoffer geleid.
Door zijn handelen heeft verdachte het meest waardevolle bezit van het slachtoffer, zijn leven, ontnomen. Hierdoor is door verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Bovendien versterkt de doodslag niet alleen de aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, maar vooral ook die gevoelens bij de personen die in een AZC verblijven. Personen die vaak gevlucht zijn voor geweld en juist op zoek zijn naar een plek om zich veilig te kunnen voelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Doodslag is één van de meest ernstige misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Het nemen van het leven van een ander is een zodanig ernstig strafbaar feit, dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval wordt voor doodslag een gevangenisstraf opgelegd tussen de acht en twaalf jaar.
Uit het strafblad van verdachte d.d. 9 maart 2021 blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Derhalve geeft het strafblad geen aanleiding tot strafvermeerdering.
De omstandigheden waaronder het feit is begaan geven wel aanleiding tot strafvermeerdering. Zoals hiervoor besproken acht de rechtbank het volle opzet bij verdachte op de dood van het slachtoffer bewezen. Verdachte heeft het slachtoffer namelijk meerdere malen gestoken, heeft geen hulp geboden terwijl het slachtoffer dood lag te bloeden en heeft de deur van de kamer op slot gedaan zodat ook andere personen geen onmiddellijke hulp konden bieden aan het slachtoffer. Om die reden komt de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de gevangenisstraf uit aan de bovenkant van de hiervoor genoemde bandbreedte.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam 5] vordert een schadevergoeding van in totaal € 155.000,00. Deze vordering bestaat voor € 150.000,00 aan immateriële schade en voor € 5.000,00 aan proceskosten.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat onvoldoende kan worden vastgesteld of de benadeelde partij belanghebbende is. Ook is de vordering volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel moet worden afgewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De wetgever heeft in artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat een beperkte kring van naasten van een overleden slachtoffer aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij behoort als neef van het slachtoffer onder de gegeven omstandigheden niet tot deze beperkte kring van naasten van het slachtoffer. De rechtbank wijst de vordering van de immateriële schade dan ook af. Hieruit volgt dat de benadeelde partij in de proceskosten van verdachte wordt veroordeeld, die op nihil worden gesteld.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde feit tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • wijstde vordering van de
    benadeelde partij [naam 5] af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. R.J.M.G. Rulkens, voorzitter, A.M. Koster-van der Linden en mr. I.E. Lemmers , rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2021.
.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 december 2019 in de gemeente Weert [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de nek en/of hals en/of een ander deel van het lichaam te steken
en/of te snijden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 4 december 2019 in de gemeente Weert [slachtoffer] opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of hals
en/of een ander deel van het lichaam te steken en/of te snijden;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie politie-eenheid Limburg, districtsrecherche Noord en Midden Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2019191058, gesloten d.d. 6 maart 2020 doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 513.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 juni 2020, p. 487-493.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 4 december 2019, p. 128-129 op p. 128.
4.Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, Nederlands Forensisch Instituut, Herzien rapport, d.d. 19 december 2019 p. 447-453, op p. 452.
5.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict Kazernelaan 101 Weert d.d. 23 december 2019, p. 208-215, met bijlage fotomap p. 217- 241, op p. 211, foto 39 en 40 op pagina 238