ECLI:NL:RBLIM:2021:3474

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
8883214 CV EXPL 20-6142
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling na dubbele factuurbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap COMBINEX FRESH & FROZEN B.V. en PRINSEN TRANSPORT B.V. De eisende partij, COMBINEX, vorderde een bedrag van € 1.609,46 van de gedaagde partij, PRINSEN TRANSPORT, wegens onverschuldigde betaling. De eisende partij stelde dat een factuur van 13 januari 2017 per ongeluk twee keer was betaald, wat resulteerde in een onterecht betaalde som. De gedaagde partij betwistte de vordering en stelde dat zij nooit een factuur had ontvangen en dat er geen dubbele betaling was gedaan.

De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende bewijs had geleverd van de dubbele betaling door middel van overgelegde betaalbatches. Het verweer van de gedaagde partij werd als ontoereikend beschouwd, omdat zij geen bewijs had geleverd voor haar stellingen. De kantonrechter wees de hoofdsom van € 1.089,00 toe, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim, die was vastgesteld op 17 januari 2020. Daarnaast werden de buitengerechtelijke kosten toegewezen, omdat de eisende partij had aangetoond dat er incassowerkzaamheden waren verricht.

De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.123,09 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter G.M.P. Brouns.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8883214 \ CV EXPL 20-6142
Vonnis van de kantonrechter van 21 april 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid COMBINEX FRESH & FROZEN B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
eisende partij,
gemachtigde Velthoven Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PRINSEN TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Oudsbergen,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft in 2017 in opdracht en voor rekening van eisende partij twee transporten uitgevoerd. Bij factuur van 13 januari 2017 is daarvoor een bedrag van € 1.089,00 in rekening gebracht.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 1.609,46 (€ 1.089,00 aan hoofdsom, € 163,35 aan buitengerechtelijke kosten en € 357,11 aan rente tot en met 30 september 2020), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Eisende partij stelt dat de factuur per ongeluk twee keer is betaald. Eenmaal op 23 januari 2017 als onderdeel van een betaalbatch van in totaal € 22.368,75 en eenmaal als onderdeel van een betaalbatch van 24 januari 2017. De laatste betaling is daarom onverschuldigd gedaan. Dit is in mei 2017 opgemerkt omdat er toen een verschil in de boekhouding bleek. Op 12 mei 2017 wordt gedaagde partij per e-mail gevraagd het onverschuldigd betaalde bedrag terug te storten. Daarna volgt er nog telefonisch contact en contact per e-mail. Ook in 2019 wordt gedaagde partij aan de betaling herinnerd en in 2020 wordt gedaagde partij per aangetekende brief in gebreke gesteld.
3.3.
Gedaagde partij voert verweer en geeft aan dat haar boekhoudkantoor geen dubbele betaling heeft geconstateerd. De onderneming van gedaagde partij heeft in 2019 haar activiteiten gestaakt en aangegeven dat een en ander uitgezocht zou worden indien daar tijd voor was. Gedaagde partij betwist schulden te hebben gemaakt bij eisende partij. Zij heeft nooit een factuur ontvangen en ontving ten onrechte aanmaningen met twee verschillende factuurnummers. Zodra de bankafschriften er zijn, meldt gedaagde partij dat.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde hoofdsom moet worden toegewezen omdat eisende partij heeft aangetoond dat de factuur van gedaagde partij van 13 januari 2017 per ongeluk twee keer betaald is. Bij dagvaarding heeft zij de twee betaalbatches overgelegd en in beide batches is de betaling van de factuur ad € 1.089,00 opgenomen. Het is aan gedaagde partij om hiertegen onderbouwd verweer te voeren. Dit heeft gedaagde partij niet gedaan. Gedaagde partij volstaat met een niet gedocumenteerde ontkenning dat er dubbel is betaald. Gelet op de overgelegde betaalbatches is dit verweer ontoereikend.
4.2.
Gedaagde partij heeft het in haar verweer over aanmaningen met twee verschillende factuurnummers en dat zij nooit een factuur heeft ontvangen. Zonder een exacte aanduiding en toelichting is ook dit verweer ontoereikend. Zo heeft gedaagde partij geen enkele factuur overgelegd en evenmin heeft zij verwezen naar één van de door eisende partij overgelegde producties waaruit twee factuurnummers zouden moeten blijken. Het is uitdrukkelijk niet de taak van de kantonrechter om zelf in de producties van eisende partij op zoek te gaan naar een onderbouwing van het verweer van gedaagde partij. Bovendien volgt uit de stellingen van eisende partij ook niet dat zij een factuur heeft gestuurd die niet betaald is. Het gaat juist om de factuur van gedaagde partij van 13 januari 2017, met daarop twee factuurreferenties, die dubbel betaald is en waarvan één betaling daarom door gedaagde partij moet worden terugbetaald.
4.3.
Ook het verweer dat de boekhouder geen dubbele betaling in de boekhouding heeft aangetroffen, wordt bij gebrek aan een onderbouwing aan de kant geschoven. De kantonrechter kan begrijpen dat het nu circa vier jaar later lastig is om de betreffende gegevens te reproduceren, maar dit probleem had gedaagde partij niet gehad als zij meteen in mei 2017, nadat eisende partij zich bij haar had gemeld, de betreffende informatie uit haar boekhouding had gefilterd. Het is voor rekening en risico van gedaagde partij dat dit niet is gebeurd. Weliswaar geeft gedaagde partij in haar conclusie van dupliek aan dat zij zich zal melden zodra zij de bankafschriften heeft ontvangen, maar dit is te laat. Partijen hebben ieder schriftelijk kunnen reageren, waarna de kantonrechter heeft aangegeven dat vonnis wordt gewezen. Het is dan niet meer mogelijk om nog schriftelijke stukken in te dienen.
4.4.
Zoals hiervoor al is aangegeven wordt de gevorderde hoofdsom toegewezen. Eisende partij vordert hierover betaling van de wettelijke handelsrente. Deze is niet toewijsbaar omdat de grondslag van de vordering onverschuldigde betaling is en geen handelsovereenkomst. De kantonrechter wijst daarom de wettelijke rente toe vanaf de datum dat verzuim is ingetreden. Dit verzuim treedt in nadat een ingebrekestelling is gestuurd en betaling is uitgebleven binnen de in de ingebrekestelling genoemde termijn. Gedaagde partij is bij brief van 9 januari 2020 in gebreke gesteld en verzuim is volgens die brief ingetreden op 17 januari 2020. Dit houdt in dat de rente toewijsbaar is vanaf laatstgenoemde datum.
4.5.
Eisende partij vordert verder betaling van buitengerechtelijke kosten. Hiertegen heeft gedaagde partij geen verweer gevoerd anders dan niets verschuldigd te zijn.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij in voldoende mate heeft aangetoond dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die toewijzing van incassokosten rechtvaardigen. Het gevorderde tarief is overeenkomstig de geldende tarieven en wordt daarom toegewezen.
4.6.
De kantonrechter ziet geen aanleiding gedaagde partij toe te laten tot bewijslevering.
4.7.
Gedaagde partij wordt tot slot als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 250,09
  • griffierecht 499,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.123,09
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 1.252,35, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.089,00 vanaf 17 januari 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.123,09,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: