ECLI:NL:RBLIM:2021:3469

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
8757774 CV EXPL 20-4404
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van ontbinding huurovereenkomst wegens rauwelijks dagvaarden en onvoldoende bewijs van onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoevo Beheer B.V. en de bewindvoerder van een onderbewindgestelde. Hoevo vorderde primair een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 31 oktober 2020 zou eindigen, dan wel ontbonden zou zijn. Subsidiair vorderde Hoevo ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De vordering was gebaseerd op vermeende wanprestatie door de onderbewindgestelde, die in strijd met de huurovereenkomst huisdieren hield en een scooter op de patio stalde.

De kantonrechter oordeelde dat Hoevo niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde wanprestatie. De bewindvoerder betwistte de beschuldigingen en stelde dat er mondelinge afspraken waren gemaakt over het houden van huisdieren. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat Hoevo de onderbewindgestelde voorafgaand aan de procedure had gesommeerd, waardoor de vordering rauwelijks was ingediend. De rechter wees de vordering van Hoevo af en veroordeelde Hoevo tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de bewindvoerder.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de noodzaak voor verhuurders om duidelijke communicatie te hebben met huurders over overtredingen van de huurovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8757774 CV EXPL 20-4404
Vonnis van de kantonrechter van 14 april 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
hoevo beheer b.v.,
gevestigd in Hoensbroek, gemeente Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde mr. P. Winkens
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] .,
gevestigd en kantoorhoudend in [vestigingsplaats] aan de [adres 1] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam onderbewindgestelde] ,
wonend in [woonplaats] aan de [adres 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.A.G. Smeets.
Partijen worden hierna Hoevo, de bewindvoerder en [naam onderbewindgestelde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 4 september 2020
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is gelast
  • de nadere producties van de zijde van de bewindvoerder, ter griffie ontvangen op 21 december 2020
  • de nadere producties van de zijde van Hoevo, ter griffie ontvangen op 22 december 2020
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 6 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam onderbewindgestelde] huurt sinds 1 december 2018 van Hoevo een éénpersoons appartement aan de [adres 2] in [woonplaats] (verder te noemen: het gehuurde) tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 547,57 per maand.
2.2.
Het gehuurde is onderdeel van appartementencomplex van vijf appartementen, dat geheel eigendom is van Hoevo. Het complex omvat een gezamenlijke patio van negen bij zes meter.
2.3.
Art. 11 van de huurovereenkomst luidt:

Het houden van honden, katten en andere huisdieren in het appartement is niet toegestaan.
2.4.
Art. 3 van het op de huurovereenkomst van toepassing zijnde Huishoudelijk Reglement luidt:

Het is verboden om in de hal, het trappenhuis of binnenplaats rijwielen, bromfietsen e.d. te stallen of huisvuil op te slaan.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Hoevo vordert primair een verklaring voor recht inhoudend dat de huurovereenkomst ‘per 31 oktober 2020 zal eindigen dan wel per die datum is ontbonden’.
Subsidiair vordert Hoevo ontbinding van de huurovereenkomst per 31 oktober 2020.
Primair en subsidiair vordert zij de veroordeling van de bewindvoerder (q.q.) om het gehuurde per 31 oktober 2020 te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Hoevo te stellen en onder verwijzing van de bewindvoerder in de kosten van de ontruiming en in de proceskosten.
3.2.
Ten aanzien van de primaire vordering lijkt Hoevo zich te baseren op haar opzegging van de huurovereenkomst bij brief van 10 juni 2020 (productie 3 bij exploot), waarbij zij de huurovereenkomst heeft opgezegd tegen 31 oktober 2020.
Gelet op het bepaalde en de strekking van art. 7:272 lid 1 BW dient de vordering in redelijkheid opgevat te worden als een vordering tot ontbinding en ontruiming tegen de eerst mogelijke datum.
3.3.
Volgens Hoevo is sprake van wanprestatie aan de zijde van [naam onderbewindgestelde] omdat hij in strijd met de huurovereenkomst (althans met het Huishoudelijke reglement) een scooter op de patio heeft gestald en dat hij daar regelmatig plastic zakken met plastic afval op slaat.
Voorts houdt [naam onderbewindgestelde] in strijd met de huurovereenkomst een aquarium met vissen in zijn appartement en heeft hij diverse woestijnmuizen (volgens [naam onderbewindgestelde] : hamsters) in het gehuurde die hij los laat rondlopen. “Als hij de kooi van de dieren heeft schoongemaakt ligt het trappenhuis vol met rotzooi hetgeen hij niet zelf opruimt”, aldus Hoevo, waarmee hij lijkt te suggereren dat [naam onderbewindgestelde] de inhoud van de dierenkooi in het trappenhuis leegt.
Daarnaast heeft [naam onderbewindgestelde] de heer [naam beheerder] (verder te noemen: [naam beheerder] ), beheerder van het appartementencomplex, op enig moment (volgens productie 6 bij exploot op 29 mei 2020) bedreigd en mishandeld. [naam onderbewindgestelde] heeft [naam beheerder] bij de armen en polsen gepakt en getracht hem van de trap te duwen (hetgeen zich afspeelde bij de voordeur van het gehuurde, zo leidt de kantonrechter af uit de overige stellingen). Vervolgens heeft [naam onderbewindgestelde] een aantal WhatsAppberichten aan [naam beheerder] verzonden (productie 8 bij exploot) waarin [naam onderbewindgestelde] [naam beheerder] kennelijk in reactie op het incident eerder die dag (29 mei 2020) bedreigt.
3.4.
[naam onderbewindgestelde] erkent dat hij vissen in een aquarium houdt alsmede een paar hamsters, doch stelt dat hij daartoe expliciet toestemming heeft gevraagd. Ook andere bewoners van het complex hebben huisdieren, zoals een parkiet. Met de verhuurder is toen afgesproken dat hij huisdieren mocht houden zolang de dieren geen overlast veroorzaken. Nadien hebben partijen hier nooit meer over gesproken. De dieren veroorzaken geen overlast. [naam onderbewindgestelde] betwist dat hij rommel uit de kooien van de hamsters in het trappenhuis gooit: die doet hij in zijn appartement in een vuilniszak. Dat hij zijn scooter op de patio neerzet is altijd door verhuurder gedoogd, en andere huurders stallen hun scooters/rijwielen ook op de patio, aldus de bewindvoerder. [naam onderbewindgestelde] is nooit door de verhuurder gesommeerd om zijn scooter daar niet meer te stallen, aldus de bewindvoerder. Bovendien staat de scooter altijd voor zijn berging en dusdanig dat hij geen belemmering voor de doorgang oplevert.
[naam onderbewindgestelde] erkent dat een schermutseling met [naam beheerder] heeft plaatsgevonden doch betwist de daaromtrent verder door [naam beheerder] gestelde feiten. Volgens [naam onderbewindgestelde] was [naam beheerder] die bewuste dag op zijn voordeur aan het bonken, terwijl hij wist dat [naam onderbewindgestelde] in verband met gevaar voor coronabesmetting een en ander liever telefonisch wilde bespreken. Toen [naam onderbewindgestelde] de deur uiteindelijk op een kier zette, heeft [naam beheerder] met kracht de deur open geduwd, waardoor [naam onderbewindgestelde] op de grond is gevallen. [naam beheerder] is daarna het gehuurde binnengelopen, waarna [naam onderbewindgestelde] hem buiten de deur heeft gezet. Daarbij heeft [naam onderbewindgestelde] zelf een flinke kras in zijn gezicht opgelopen, aldus de bewindvoerder.
Voor zover al sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de zijde van [naam onderbewindgestelde] , dan rechtvaardigt die tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen volgens de bewindvoerder niet.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van de bewindvoerder, inhoudende dat met de verhuurder mondelinge afwijkende afspraken zijn gemaakt over het houden van huisdieren, is door Hoevo ter zitting (weliswaar summier) weersproken en het bestaan van een dergelijke afspraak is door de bewindvoerder verder niet aangetoond. Gesteld noch gebleken is evenwel dat Hoevo [naam onderbewindgestelde] dan wel de bewindvoerder voorafgaand aan deze procedure dienaangaande gesommeerd heeft, zodat er vanuit gegaan dient te worden dat dit verwijt thans rauwelijks jegens [naam onderbewindgestelde] wordt gemaakt (in de opzegbrief van 6 juni 2020 wordt deze overtreding ook niet expliciet genoemd). Dientengevolge kan dit een ontbinding van de huurovereenkomst thans niet rechtvaardigen. Dat de huisdieren overlast veroorzaken is door de bewindvoerder gemotiveerd betwist en door Hoevo vervolgens niet dan wel onvoldoende aangetoond (bijvoorbeeld met foto’s van de beweerde rotzooi in het trappenhuis). Dit onderdeel kan de vordering daarom niet dragen.
4.2.
Hoevo stelt (op pagina 3 van het exploot) dat zij [naam onderbewindgestelde] verzocht heeft om de scooter van de patio te verwijderen, zonder evenwel te kennen te geven wanneer en hoe zij dat precies heeft verzocht. Dit laatste had – gelet op de gemotiveerde betwisting van een dergelijk verzoek – alleszins op haar weg gelegen, mede bezien in het licht van de verder onweersproken stelling van de bewindvoerder dat ook andere bewoners hun rijwielen op de patio stallen. Hoevo stelt ook niet hoe vaak [naam onderbewindgestelde] zijn scooter op de patio heeft gestald. Een en ander neemt niet weg dat het stallen van de scooter op de patio (hinderlijk of niet) in strijd is met het Huishoudelijk reglement. Ook hiervoor geldt dat nu een eerdere sommatie dienaangaande niet is vast komen te staan en er daarom vanuit gegaan dient te worden dat dit verwijt thans rauwelijks jegens [naam onderbewindgestelde] wordt gemaakt, dit een ontbinding van de huurovereenkomst thans niet kan rechtvaardigen. Dit laatste geldt om dezelfde redenen ook voor het verwijt dat [naam onderbewindgestelde] zakken met plastic op de patio neerzet. [naam onderbewindgestelde] doet er evenwel goed aan zich te realiseren dat een volgende overtreding wellicht minder gunstig voor hem zal kunnen worden beoordeeld. Een gewaarschuwd mens telt immers voor twee.
4.3.
Met betrekking tot de gestelde mishandeling heeft te gelden dat weliswaar vaststaat dat een schermutseling tussen [naam onderbewindgestelde] en [naam beheerder] heeft plaatsgevonden, doch dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan ten aanzien van de aanleiding en het precieze verloop daarvan. Daar komt nog bij dat de WhatsAppberichten zoals die in het geding zijn gebracht, weliswaar dreigementen richting [naam beheerder] bevatten (volgens de bewindvoerder door [naam onderbewindgestelde] in een opwelling geschreven nadat [naam beheerder] bij hem was binnengedrongen), doch dat die berichten in hun onderlinge verband juist de lezing van de bewindvoerder lijken te bevestigen. Wat daar ook verder van zij, in deze procedure is niet vast komen te staan dat [naam onderbewindgestelde] de schermutseling is begonnen. Het ontbreken van zekerheid over de exacte gang van zaken mag in deze situatie niet ten nadele van [naam onderbewindgestelde] uitgelegd worden, nu de bewijslast ex art. 150 Rv van onrechtmatig handelen door [naam onderbewindgestelde] op Hoevo rust.
Al met al luidt de conclusie dat het dossier thans onvoldoende aanleiding geeft om een ontbinding van de huurovereenkomst te kunnen rechtvaardigen. De vordering zal worden afgewezen.
4.4.
Hoevo zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 374,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening.
4.5.
De door de bewindvoerder gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Hoevo tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot de datum van dit vonnis begroot op € 374,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt Hoevo, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door de bewindvoerder volledig aan deze kostenveroordeling voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 93,50 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RK