ECLI:NL:RBLIM:2021:3402

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
03/211277-20 03/168631-18 en 05/740280-17 (vorderingen tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Weert

Op 12 juli 2020 vond er een steekincident plaats in Weert waarbij de verdachte [verdachte] werd beschuldigd van poging tot doodslag op [slachtoffer]. De verdachte heeft tijdens een confrontatie in het uitgaansleven, na een ruzie in café [naam cafe 1], [slachtoffer] met een mes in de nek gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een eerdere confrontatie met [slachtoffer], op zoek ging naar hem en hem van achteren benaderde. De verdachte heeft verklaard dat hij boos was en dat hij het mes heeft gebruikt om [slachtoffer] te steken. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte als betrouwbaar aangemerkt, ondersteund door DNA-bewijs dat op het mes is aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, wat betekent dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] zou doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/211277-20
Parketnummers : 03/168631-18 en 05/740280-17 (vorderingen tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1997,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, locatie Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.M.A. Kok-Verheijde, advocaat, kantoorhoudende te Tegelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 maart 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door die [slachtoffer] met een mes in zijn nek te steken
(primair)dan wel heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen door hem met een mes in zijn nek te steken
(subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar de verklaringen van aangever, de verklaringen van [naam broer] , zijnde de broer van de verdachte, het DNA op het mes dat matcht met het DNA van de verdachte en de camerabeelden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van deze bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met een mes in zijn nek heeft gestoken. Bovendien heeft de verdachte tegenover verbalisanten van de politie een bekennende verklaring afgelegd. Naar het oordeel van de officier van justitie is deze verklaring als betrouwbaar aan te merken, al heeft de verdachte daarna zijn bekentenis weer ingetrokken. De bekennende verklaring die de verdachte heeft afgelegd is gedetailleerd, geeft duidelijkheid over het motief en komt overeen met datgene op de camerabeelden te zien is. Het gedrag van de verdachte, te weten het lukraak steken met een mes in de nek van [slachtoffer] , kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden aangemerkt dan als zozeer gericht op het veroorzaken van de dood dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg heeft aanvaard. De verdachte had dan ook op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Dat [slachtoffer] in eerste instantie de broer van de verdachte heeft aangewezen als de dader van het steekincident betekent naar het oordeel van de officier van justitie niet dat het niet de verdachte kan zijn geweest die heeft gestoken. [slachtoffer] kende de verdachte en zijn broer immers niet goed en is op informatie van derden afgegaan bij het achterhalen van de naam van de dader. Daarbij komt dat op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn broer qua uiterlijk sterk op elkaar lijken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer] vanaf het begin de broer van de verdachte heeft aangewezen als de dader van de steekpartij. Volgens de raadsvrouw zijn de verdachte en zijn broer qua uiterlijk makkelijk van elkaar te onderscheiden, temeer nu tussen de broers een leeftijdsverschil van zes jaar bestaat.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat op basis van de camerabeelden evenmin een veroordeling voor de verdachte kan volgen. De fietsers op de camerabeelden zijn slechts schimmen en totaal niet als personen te identificeren. Uit onderzoek is gebleken dat de fiets van de verdachte verlichting voerde en de fiets van de broer van de verdachte geen verlichting voerde. Nu vaststaat dat de fiets van de broer van de verdachte geen verlichting voerde kan uit de camerabeelden worden geconcludeerd dat het de broer van de verdachte was die links op [naam cafe 4] fietste naast [slachtoffer] en niet de verdachte.
De verdachte ontkent uitdrukkelijk [slachtoffer] te hebben gestoken. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie, dient daarom niet voor het bewijs te worden gebezigd. Het DNA-rapport is bovendien niet volledig en dient geheel buiten beschouwing te worden gelaten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 12 juli 2020 omstreeks 03.23 uur kregen verbalisanten het verzoek om te gaan naar de stadsbrug te Weert. Hier was een man aangetroffen met een steekwond in zijn nek.
Omstreeks 03.25 uur troffen de verbalisanten bij de Stadsbrug op het Bassin een jonge man aan. Deze man legitimeerde zich later als [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). De verbalisanten zagen dat hij hevig bloedde aan zijn nek en dat hij een wond in zijn nek had. De verbalisanten zagen dat deze wond ongeveer twee centimeter breed was. Ze hoorden vervolgens van [slachtoffer] dat hij ruzie had gehad met een jongen bij café [naam cafe 1] .
Toen [slachtoffer] naar huis liep voelde hij plotseling een harde klap in zijn nek. In een ooghoek zag hij dat er een persoon wegfietste in de richting van Boshoven. Omstreeks 04.10 uur zagen de verbalisanten dat er een tweede jongen naar hen toe rende. De verbalisanten hoorden dat deze jongen zei:
“Er ligt hier een mes met bloed en een kapotte bril”. De verbalisanten zagen dat er een zwarte bril op de grond van het fietspad lag. Zij zagen dat ongeveer tien meter verder een zilverkleurig mes lag. De verbalisanten zagen dat dit mes ongeveer twintig centimeter lang was en dat er vermoedelijk bloed aan het mes zat. Verbalisant Verspeek nam het mes vervolgens in beslag en verpakte dit mes in een
DNA-kit. [2]
De verklaringen van [slachtoffer]
De verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] vergezelden [slachtoffer] vervolgens naar het ziekenhuis te Weert. Op de afdeling Spoedeisende Hulp spraken zij nader met [slachtoffer] . Hij vertelde dat hij in café [naam cafe 1] een opstootje had gehad met twee broers en dat toen hij naar huis liep hij een klap in zijn rug dan wel nek voelde. [3]
[slachtoffer] heeft op 12 juli 2020 aangifte gedaan van een poging doodslag. [4] Hij heeft, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard:
"Ik voel me slecht. Ik heb een steekwond van drie centimeter breed en vijf centimeter diep in mijn nek, dat vertelde de chirurg. Verder heb ik pijn in mijn nek.
Twee weken geleden is er geld van mij gestolen in café [naam cafe 2] te Weert. Ik weet wie het is, ik ken hem niet bij naam. Zijn vader heeft een sportkantine in [plaats] . Ik heb daar gevoetbald. Verder ken ik hem niet. Tot gisteren heb ik die persoon niet meer gezien of gesproken. Op 11 juli 2020 omstreeks 21:30 uur ging ik met vrienden naar de café [naam cafe 3] . We bleven daar tot 01:00 uur. Daarna gingen we naar café [naam cafe 1] . Ik zag hem, die persoon die vermoedelijk bij café [naam cafe 2] mijn geld gestolen had. Ik was boos en wilde verhaal halen. Ik weet niet wat er allemaal tussen ons is gezegd. Naar mijn weten hebben we alleen over het geld gesproken. Mijn probleem was dat ik het alleen niet kon hard maken. Er werd daarna over en weer geduwd. Ik begon met duwen. Dat duwen dat begon binnen. Aangezien het café toen moest sluiten, ik denk rond 02:30 uur, waren we op een gegeven moment buiten. Buiten werd er door meerdere mensen geslagen, meerdere mensen die daar binnen waren ken ik. Ik weet niet door wie, ik heb in ieder geval niet geslagen. Ik denk dat het door mijn confrontatie buiten verder is gaan escaleren. Het vechten stopte doordat die vader en twee zonen weggingen. Ze gingen lopend weg. Een van de twee broers pakte een fiets uit een fietsrek aan de Singel. Ik kan niets zeggen over hoe die fiets eruit zag. Nadat zij weggingen heb ik nog zo'n 20-30 minuten gesproken met aanwezigen. Ik liep vervolgens rechtsaf de Singel op.
Ik liep rechts van de weg. Ik liep gewoon verder richting de stadsbrug aan het Bassin. Bij hotellerie Munten stak ik de weg over en liep verder langs café [naam cafe 4] .
Ik stak de brug over en liep meteen linksaf het fietspad op van de Suffolkweg, direct langs het kanaal. Na 20-30 meter voelde ik een klap in mijn nek. Ik voelde aan mijn nek en trok er iets uit. Ik gooide dit op de grond. Ik dacht dat het glas was. Die jongen fietste gewoon verder. Ik voelde aan mijn nek en zag bloed aan mijn handen. Ik belde zelf 112. Bij die stenen ben ik, door wat er is gebeurd denk ik, in elkaar gezakt.”
Het letsel van [slachtoffer]
Uit de letselrapportage blijkt dat bij [slachtoffer] sprake was van een steekverwonding in de nek/rug. Er heeft geen perforatie van de borstholte plaatsgevonden. Er was wel sprake van de beschadiging van de onderliggende spierstructuren. Waarschijnlijk is het mes gestuit door de benige structuren van een of meerdere halswervels. Was het mes meer van opzij in de zijkant van de hals gestoken dan was beschadiging van de belangrijke vaatstructuren in de hals een reële mogelijkheid geweest, met dan mogelijk ook een verbloeding en dus overlijden tot gevolg. De duur van de genezing wordt geschat op 3 weken. [5]
Op het spoor van de verdachte
De verdachte is vervolgens door de politie aangehouden en verhoord. Op 18 augustus 2020 heeft de verdachte tegenover verbalisanten van de politie, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard: [6]
“Ik zal jullie zeggen, ik heb het gedaan. We waren in het café, ik met mijn broer en vader en daar was een jongen en die zei dat er geld was gestolen door een van ons, maar dat kon helemaal niet. Op dat moment werd ik bij mijn keel gepakt en
mijn vader en mijn broer ook. We werden door de eigenaar buiten gezet. Die jongen was daar ook en die zei: ik pak jullie alle drie. Ze hebben mijn broer in een hoekje gedreven. Ze wilden mijn vader ook pakken, maar dat liet ik niet toe. Ik heb gezorgd dat hij weg kon en ik heb mijn broer gehaald. Toen zijn we weggegaan en is het gebeurd. Ik had een beetje gedronken en ik was boos. Toen kwam ik die jongen ergens tegen. Ik was aan het fietsen en toen was het gebeurd. Ik zag hem naar links gaan. Toen ben ik hem achterna gegaan en heb hem gewoon één keer geprikt. Toen ben ik naar huis gegaan en toen ben ik daar ook weggegaan.
Waarmee heb je hem geprikt?Met een mes.
Wat gebeurde er met het mes?Dat weet ik niet. Die is gevallen ofzo. Ik ben weggefietst. Ik wist niet wat ik wilde doen. Ik wilde hem
aanspreken. Ik wist niet wat er zou gebeuren. Of je geeft klappen of krijgt klappen.”
Op 19 augustus 2020 is de verdachte nogmaals door de politie gehoord. De verdachte heeft toen, zakelijk weergegeven, onder andere het volgende verklaard: [7]
“Het is lastig man, wat ik gisteren heb verteld is waar. Ik ben eerst naar de stadsbrug gefietst. Toen ben ik terug gefietst. Toen hebben we hem gevonden. Ben ik een hele tijd achter hem aangegaan. Mijn broer zei al de hele tijd tegen mij, niet doen niet doen.
Dan zie je die jongen, hoe gaat het dan verder?Ik ben voorbij gefietst en tijdens het fietsen heb ik gestoken.
Waar is het mes gebleven?Achter gelaten.
Met achter gelaten bedoel je?Gewoon laten vallen. Daar waar het gebeurd is.”
Het DNA op het mes
Het op de Oude Suffolkweg aangetroffen mes is onderzocht op de aanwezigheid van biologische sporen en dactyloscopische sporen op zowel het heft als lemmet. Er werd bloed aangetroffen op het lemmet van het mes en humaan biologisch materiaal op het heft. Het mes werd voorzien van SIN nummer [nummer 1] . [8] Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft het bloedspoor op het lemmet aan de rechterkant van het mes ( [nummer 2] ) en het gehele heft van het mes ( [nummer 3] ) apart bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humane biologische sporen. Deze sporen zijn veiliggesteld, gewaarmerkt en verzegeld. [9] Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is vervolgens een onderzoek verricht naar de aanwezigheid van DNA-sporen in een bemonstering van het spoor [nummer 3] , welke bemonstering werd voorzien van SIN nummer [nummer 3] #01. Voor deze bemonstering is door het NFI berekend dat het aantreffen van dit DNA-profiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurig niet-verwant persoon. [10]
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met een mes in zijn nek heeft gestoken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie in combinatie met het DNA-spoor van de verdachte dat op het gebruikte mes is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is de bekennende verklaring van de verdachte als betrouwbaar aan te merken, nu deze gedetailleerd is, duidelijkheid geeft over het motief en op punten wordt ondersteund door andere feiten en omstandigheden in deze zaak, bijvoorbeeld dat de verdachte [slachtoffer] in het voorbij fietsen eenmaal met een mes heeft “geprikt” en dat dit mes vervolgens in de buurt van de plaats delict is achtergebleven.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat het zijn broer is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Dat [slachtoffer] in eerste instantie de broer van de verdachte heeft aangewezen als de dader van de steekpartij maakt dit niet anders. [slachtoffer] heeft namelijk ook verklaard dat hij (de namen van) de broers niet kende en achteraf, op basis van informatie van derden, de naam van de broer van de verdachte heeft achterhaald. Daar komt bij dat het steekincident ’s nachts heeft plaatsgevonden en uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte en zijn broer qua uiterlijke kenmerken en kleding moeilijk van elkaar te onderscheiden waren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte gehandeld met voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte al fietsend [slachtoffer] met een mes in zijn nek heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank is de kans dat een slachtoffer als gevolg van het steken met een dergelijk mes als de verdachte heeft gebruikt, gelet op de kwetsbare en vitale lichaamsdelen die zich in de hals bevinden (waaronder onder meer de halsslagaders, luchtpijp en zenuwstructuren), zou komen te overlijden naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen. Dit wordt bevestigd door de inhoud van de letselrapportage, waaruit blijkt dat wanneer het mes meer van opzij in de zijkant van de hals gestoken was, beschadiging van de belangrijke vaatstructuren een reële mogelijkheid was geweest, met dan mogelijk een verbloeding en overlijden tot gevolg. De gevaarzetting is in deze zaak nog vergroot doordat ten tijde van het steken sprake was van zowel een bewegend slachtoffer als van een bewegende dader. Dat zich in de hals de luchtpijp en belangrijke vaatstructuren bevinden en het steken met een mes op die plek kan lijden tot verbloeding en overlijden van het slachtoffer is een feit van algemene bekendheid, zodat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het mogelijke gevolg van zijn handelen. Het handelen van de verdachte was naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien zozeer gericht op de reële mogelijkheid dat de verdachte [slachtoffer] met het mes dodelijk zou verwonden, dat behoudens contra-indicaties – die de rechtbank in het onderhavige geval niet ziet – daaruit moet worden afgeleid dat de verdachte dit gevolg ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 12 juli 2020 te Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] eenmaal met kracht met een mes in zijn nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Primair
Poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf niet past bij deze zaak. Mocht de rechtbank toekomen tot een bewezenverklaring van een poging doodslag, dan is – ook gelet op het geringe letsel – een gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 42 maanden passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat heeft de verdachte gedaan?
De verdachte heeft zich, na een confrontatie in het uitgaansleven in Weert, schuldig gemaakt aan een poging doodslag door [slachtoffer] met een mes in zijn nek te steken. De verdachte is die nacht moedwillig en in het bezit van een mes op zoek gegaan naar [slachtoffer] . Toen [slachtoffer] alleen op een onverlichte weg naar huis liep heeft de verdachte zijn kans gegrepen en [slachtoffer] met een mes in zijn nek gestoken. De verdachte is daarna weggefietst en heeft [slachtoffer] op die onverlichte weg langs het kanaal in Weert aan zijn lot overgelaten. Kennelijk heeft de verdachte alleen rekening gehouden met zijn eigen behoefte om zijn gevoelens van woede af te reageren en heeft hij zich niet bezig gehouden met de grote (psychische en lichamelijke) gevolgen en risico’s van zijn handelen voor [slachtoffer] . Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van de steekpartij begeleiding nodig heeft gehad bij de psychische verwerking ervan. Tot op heden ervaart [slachtoffer] de gevolgen van het voorval, onder andere door herbelevingen en nachtmerries. Bovendien draagt een dergelijk incident sterk bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en dan vooral in het uitgaansleven.
Strafverzwarende omstandigheden
De rechtbank acht de aanloop naar het delict – het gaat hier in feite om uitgaansgeweld – en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd strafverzwarend. De verdachte heeft [slachtoffer] van achteren benaderd en hem geen enkele kans gegeven zich te kunnen verweren. Daarna heeft hij het slachtoffer achter gelaten en zich niet om zijn lot bekommerd. Zijn gedrag had tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden en dat het niet zover is gekomen is enkel te danken aan omstandigheden die zich buiten de invloedsfeer van de verdachte bevinden.
Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheid voor zijn gedrag heeft genomen. Zelfs ter terechtzitting heeft de verdachte geprobeerd zijn broer de schuld in de schoenen te schuiven en op die manier de rechtbank op het verkeerde been te zetten.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt bovendien dat hij in het verleden meermalen met politie en justitie in aanraking is gekomen. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank acht eveneens strafverzwarend dat de verdachte het feit heeft gepleegd tijdens een tweetal lopende proeftijden.
Reclassering
De reclassering heeft over de persoon van de verdachte meerdere rapportages uitgebracht. In de rapportage van 12 maart 2021 heeft de reclassering – op basis van ervaringen uit het recente verleden – het risico op het onttrekken aan voorwaarden als hoog ingeschat. De voormalig toezichthouder geeft aan dat hij er weinig tot geen vertrouwen in heeft dat de verdachte zich nu wel aan voorwaarden zal houden. Hij heeft al diverse kansen gekregen en het was telkens vooral te danken aan de lange adem van zowel de toezichthouder als van de behandelaars dat het toezicht niet al veel eerder werd geretourneerd. De reclassering adviseert dan ook bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Omdat de verdachte een ontkennende proceshouding aanneemt, is het voor de reclassering niet mogelijk het risico op recidive alsmede het risico op letselschade in te schatten. De reclasseringswerker heeft aan de hand van dossierinformatie en het gesprek met de verdachte wel een risico taxatie instrument ingevuld. Op basis hiervan wordt zowel het recidiverisico als ook het risico op letselschade als hoog ingeschat. De reclassering adviseert voorts de toepassing van het volwassenenstrafrecht.
In het reclasseringsrapport van 29 oktober 2020 staat beschreven dat bij de verdachte sprake is van een langdurige justitiële voorgeschiedenis en dat de verdachte eerder justitiële
sancties heeft laten mislukken. De verdachte lijkt niet of nauwelijks onder de indruk van justitiële autoriteiten en er zijn vermoedens dat er sprake is van een antisociaal netwerk.
In het reclasseringsrapport van 30 september 2020 wordt verwezen naar een advies van de toezichthouder van de verdachte. De reclassering is van mening dat de kans op recidive, letselschade en onttrekking, hoog is. De verdachte heeft voornamelijk een ongemotiveerde houding en houdt zich vaak niet aan afspraken en regels. Daarnaast is de ervaring dat de verdachte vaak liegt over allerlei zaken. Deze komen dan achteraf vaak aan het licht. Drugsgebruik blijft problematisch en lijkt zijn gedrag met momenten te beïnvloeden.
Welke straf is passend?
De rechtbank neemt het advies van de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen over. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het gerechtshof legt in de regel voor een voltooide doodslag een gevangenisstraf voor de duur van ten minste 8 jaren op. De rechtbank is van oordeel dat voor een poging doodslag als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren op zijn plaats is.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank, ook in vergelijking met andere zaken, een gevangenisstraf van 6 jaren passend en geboden, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden waaronder het feit is begaan. Hoewel de officier van justitie de ernst van het feit eveneens heeft onderkend, komen in de door haar geëiste gevangenisstraf van 5 jaren naar het oordeel van de rechtbank de ernst en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan onvoldoende tot uitdrukking, zodat daarmee niet kan worden volstaan.
Alles overwegende acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 3.181,99, bestaande uit materiële schade ad € 1.181,99 en immateriële schade ad € 2.000,-.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor gehele toewijzing vatbaar is, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zowel de materiële als immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Het ten laste gelegde feit is bewezen verklaard. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit zowel materiële als immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het steken door de verdachte.
Nu de verdachte de omvang van de materiële schade niet heeft betwist, ligt deze vordering voor toewijzing gereed tot het door de benadeelde gevorderde totaalbedrag van € 1.181,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf
12 juli 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
De immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor gehele toewijzing tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf 12 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is tot vergoeding van de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel besloten.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

03/168631-18
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren, aan de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 9 november 2018, gewezen onder parketnummer 03/168631-18. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze vordering aan alle daaraan krachtens de wet te stellen eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank ziet in de oplegging van een gevangenisstraf in de hoofdzaak een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft de taakstraf om te zetten in een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
05/740280-17
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 49 dagen, aan de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland van 6 september 2018, gewezen onder parketnummer 05/740280-17. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze vordering aan alle daaraan krachtens de wet te stellen eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Aan de rechtbank is niet gebleken van het bestaan van bijzondere omstandigheden, die aan een bevel tot de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in de weg staan. De rechtbank zal dan ook de gehele tenuitvoerlegging gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 6 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van 3.181,99 euro, bestaande uit materiële schade ad € 1.181,99 en immateriële schade ad € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het
slachtoffer van een bedrag van 3.181,99 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de
staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te
vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in
zoverre komt te vervallen;
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/168631-18
- gelast de gehele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf en gelast in plaats van de opgelegde taakstraf de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen;

De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 05/740280-17

- gelast de gehele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 49 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens, voorzitter,
mr. A.M. Koster-van der Linden en mr. M.E. Notermans, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. K.J.M. Feron-Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 april 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 juli 2020 te Weert
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
zijn nek, althans in zijn lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juli 2020 te Weert
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in zijn nek, althans in zijn lichaam, heeft gestoken en/of
gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg Noord, districtsrecherche Noord- Midden Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2020108905, gesloten d.d. 6 november 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 486.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2020, pagina’s 9 en 10.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2020, pagina 1.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juli 2020, pagina’s 2 tot en met 4.
5.Letselrapportage Forensische Geneeskunde van GGD Limburg Noord d.d. 13 juli 2020, pagina’s 7 en 8.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 augustus 2020, pagina’s 439 tot en met 445.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 augustus 2020, pagina 457 tot en met 461.
8.Proces-verbaal veiligstellen en overdracht DNA-sporendrager t.b.v. DNA-kit d.d. 12 juli 2020, pagina 252.
9.Proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 20 juli 2020, pagina’s 254 en 255.
10.Rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in Weert op 12 juli 2020, pagina’s 288 tot en met 291.