ECLI:NL:RBLIM:2021:3391

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
C/03/204484 / HA ZA 15-192
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring inzake dekking CAR-verzekering en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 april 2021 een vonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap [bouwbedrijf] B.V. en de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekering N.V. h.o.d.n. Interpolis Schade. [bouwbedrijf] had Achmea in vrijwaring gedagvaard, omdat er een geschil was ontstaan over schade die was ontstaan tijdens de uitvoering van een aannemingsovereenkomst met een opdrachtgever. De schade was het gevolg van een forse regenbui, waardoor water in de kelder was gekomen. Achmea had de schade gemeld, maar betwistte dat er dekking was onder de verzekering, omdat de schade niet was ontstaan tijdens de verzekerde bouwtermijn en omdat de aanneemsom hoger was dan het verzekerd bedrag.

De rechtbank oordeelde dat [bouwbedrijf] er niet in was geslaagd om voldoende onderbouwd te stellen dat er een gebeurtenis had plaatsgevonden waartegen de verzekering dekking bood. De rechtbank wees de vorderingen van [bouwbedrijf] af en veroordeelde haar in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat het aan [bouwbedrijf] was om te bewijzen dat de schade onder de verzekering viel, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De kosten aan de zijde van Achmea werden begroot op € 4.072,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/204484 / HA ZA 15-192
Vonnis in vrijwaring van 21 april 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bouwbedrijf] B.V.,
gevestigd te Roerdalen,
eiseres,
advocaat mr. J.B.Th. van 't Grunewold te Roermond,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V. h.o.d.n. INTERPOLIS SCHADE,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Partijen worden hierna [bouwbedrijf] en Achmea genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2016;
  • de akte houdende wijziging van eis met producties 8 tot en met 13;
  • de akte uitlaten wijziging eis in vrijwaring;
  • de akte uitlating tevens houdende wijziging van eis met producties 14 en 15;
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bouwbedrijf] heeft een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten met
[opdrachtgever] , eiser in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/03/197511 / HA ZA 14-613 (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
Tijdens de bouw is als gevolg van een forse regenbui op het moment dat de dakconstructie nog niet volledig was aangebracht, een laag van ongeveer 10 cm water in de kelder komen te staan. [bouwbedrijf] heeft de schade / aansprakelijkheidstelling bij Achmea gemeld, waarna Achmea op 31 juli 2013 heeft laten weten de materiële gevolgschade op € 4.140,39 vast te stellen.
2.3.
Tussen [bouwbedrijf] en [opdrachtgever] is vervolgens een geschil ontstaan over het werk. [opdrachtgever] heeft [bouwbedrijf] gedagvaard, hetgeen heeft geleid tot een procedure. [bouwbedrijf] heeft Achmea daarop in vrijwaring gedagvaard, nu de laatste na ontvangst van de dagvaarding in de hoofdzaak het verzoek van [bouwbedrijf] om een nieuwe schaderegeling heeft afgewezen.
2.4.
In de hoofdzaak hebben [bouwbedrijf] en [opdrachtgever] op 18 en 21 februari 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is voor zover relevant het volgende overeengekomen:

Nemen het volgende in aanmerking:
[…]

Uitgangspunt is dat [opdrachtgever] alsnog een kelder verkrijgt die aan de overeenkomst van aanneming van werk beantwoordt, waartoe [bouwbedrijf] alsnog de nodige werkzaamheden zal verrichten en voor het uitvoeren van de voorbereiding van de afdichtingswerkzaamheden en deze afdichtingswerkzaamheden zelf een beroep zal doen op [vochtweringsbedrijf] . Daarbij zal er sprake van zal zijn dat [vochtweringsbedrijf] in opdracht en voor rekening van [bouwbedrijf] werkzaamheden zal verrichten. […]
[…]
Verklaren ter beëindiging van onzekerheid en hun geschil te zijn overeengekomen als volgt:
1.
Partij [bouwbedrijf] zal vanaf woensdag 26 februari 2020, 12:00 uur voor eigen rekening aanvangen met de voorbereidende werkzaamheden in de kelder van [opdrachtgever] , bestaande uit:

het verwijderen van de trap;

het verwijderen van het toilet;

het drie keer ontkoppelen van muren;

het verwijderen en afstorten van de volledige dekvloer, inclusief een eventueel wapeningspakket daarin, het isolatiepakket en de vloerverwarming;

het verplaatsen van de elektra in de wanden van de kelder (alleen de inbouwdozen en buizen) op een ‘veilige hoogte’ om – na behandeling / afdichting – lekkages te voorkomen;
[…]
3.
[vochtweringsbedrijf] te [vestigingsplaats] zal met ingang van 2 maart 2020 in opdracht en voor rekening van [bouwbedrijf] in de kelder van [opdrachtgever] aanvangen met de uitvoering van:

de voorbereidende werkzaamheden;

de behandeling / afdichting;
zoals beschreven in haar offerte van 16 oktober 2019 aan [bouwbedrijf] , welke offerte – zonder vermelding van de door [vochtweringsbedrijf] aan [bouwbedrijf] geoffreerde bedragen – aan deze vaststellingsovereenkomst zal worden gehecht.
4.
Na uitvoering van de werkzaamheden van [vochtweringsbedrijf] zoals in het vorige artikel genoemd, zal [bouwbedrijf] naar de eisen van een goed en deugdelijk werk, voor eigen rekening de navolgende werkzaamheden in de kelder van [opdrachtgever] uitvoeren, op een nader tussen partijen af te spreken tijdstip, maar niet later dan twee jaren nadat [vochtweringsbedrijf] de in het vorige artikel bedoelde werkzaamheden heeft afgerond:

het aanbrengen van het stucwerk;

het afmonteren van de elektra in de muren (plaatsen stopcontacten in de [waterdichte] bouwdozen, armaturen etc);

het weer opbouwen van het toilet;

het herstellen van de ontkoppelde wanden

het weer aanbrengen van een dekvloer, waarvan de bovenkant van de vloer dezelfde hoogte zal hebben als dat thans het geval is;

het weer aanbrengen van de trap.
[…]”

3.Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis vordert [bouwbedrijf] - voor zoveel nodig en mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Achmea tot betaling van:
  • € 38.530,25 aan schadevergoeding, met rente;
  • schadevergoeding voor de nog door [bouwbedrijf] te lijden schade als gevolg van de uitvoering van de tussen haar en [opdrachtgever] in februari 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de werkzaamheden zoals onder artikel 4 daarvan genoemd, welke schade nader is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • de proceskosten van het geding in vrijwaring, inclusief nakosten, met rente.
3.2.
[bouwbedrijf] legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen haar en Achmea een verzekeringsovereenkomst (Bedrijvencompactpolis) is gesloten op grond waarvan ook een CAR-verzekering geldt alsmede [bouwbedrijf] verzekerd was tegen wettelijke aansprakelijkheid. [bouwbedrijf] stelt dat het werk tijdens de bouwtermijn beschadigd is geraakt zodat op grond van deze CAR-verzekering haar daardoor geleden schade door Achmea dient te worden vergoed.
3.3.
Achmea voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering. Achmea betwist dat er sprake is van beschadiging van het werk, dat [bouwbedrijf] daardoor tijdens de bouwtermijn schade heeft geleden en dat de schade is ontstaan tijdens de verzekerde bouwtermijn. Daarnaast voert Achmea de volgende bevrijdende verweren:
  • de verzekering biedt geen dekking voor schade die bestaat uit kosten van verbetering en/of verandering van het ontwerp, de constructie of de bouwmethode;
  • schade bij werken waarbij de geschatte eindwaarde hoger is dan het maximaal verzekerd bedrag, is niet verzekerd;
  • de aanneemsom is hoger dan het verzekerd bedrag waardoor de verzekering geen dekking biedt.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De (verdere) beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de vorderingen van [bouwbedrijf] worden afgewezen omdat [bouwbedrijf] er niet in is geslaagd om - tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stellingen door Achmea - voldoende onderbouwd te stellen dat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan waartegen de verzekering dekking biedt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.
Omdat [bouwbedrijf] nakoming van de verzekeringsovereenkomst vordert, rust op haar de last om voldoende onderbouwd te stellen en zo nodig te bewijzen dat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan waartegen de verzekering dekking biedt. Dit volgt uit artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Of [bouwbedrijf] dat voldoende onderbouwd heeft gesteld, is ook afhankelijk van de mate waarin Achmea de stellingen van [bouwbedrijf] gemotiveerd betwist.
4.3.
Samengevat heeft Achmea naar voren gebracht dat er geen dekking is krachtens de verzekeringsovereenkomst omdat [bouwbedrijf] tijdens de bouwtermijn geen schade heeft geleden door beschadiging van het werk aangezien 1) de bouwtermijn is verstreken, 2) de schade niet is ontstaan tijdens de verzekerde bouwtermijn en 3)niet is gebleken van een beschadiging in de zin van de polisvoorwaarden, te weten een
“Fysieke aantasting die zich manifesteert in een blijvende verandering van vorm of structuur”.Achmea onderbouwt haar stellingen aan de hand van de polisvoorwaarden.
4.4.
Daartegenover stelt [bouwbedrijf] - samengevat - dat Achmea wel gehouden is om uit te keren omdat sprake is van beschadiging van het werk en van schade die tijdens de bouwtermijn zijn ontstaan. Tevens stelt [bouwbedrijf] dat de schade ook onder de CAR-verzekering valt als deze zich na circa drie jaar manifesteert en dat de voorwaarden bij de CAR-verzekering bepalen dat de omvang van de verzekering betrekking heeft op alle door of in opdracht van [bouwbedrijf] uit te voeren verzekerde werken, waarbij geldt dat Achmea de schade vergoedt die de verzekerde lijdt als gevolg van beschadiging van het werk, ongeacht welke oorzaak. De rechtbank constateert dat een onderbouwing van deze stellingen waaruit blijkt dat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan waartegen de verzekering dekking biedt, ontbreekt.
4.5.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door Achmea van de stellingen van [bouwbedrijf] , oordeelt de rechtbank dat [bouwbedrijf] er niet in is geslaagd om voldoende onderbouwd te stellen dat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan waartegen de verzekering dekking biedt. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het verstrekken van een bewijsopdracht aan [bouwbedrijf] en dat zijn vorderingen zullen worden afgewezen.
4.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - geen verdere bespreking en beoordeling meer.
4.7.
[bouwbedrijf] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 1.909,00
- salaris advocaat
€ 2.163,00(3,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.072,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [bouwbedrijf] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 4.072,00,
5.3.
veroordeelt [bouwbedrijf] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [bouwbedrijf] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CL