In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen die in Turkije zijn gehuwd en later zijn gescheiden. De eiser in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Kloth, vordert vervangende toestemming voor de verkoop van een onroerende zaak die deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap. De gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Akça-Altun, heeft een tegenvordering ingesteld en betwist de rechtsgeldigheid van het echtscheidingsconvenant, waarin afspraken zijn gemaakt over de woning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen op 27 september 2002 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en op 24 januari 2008 zijn gescheiden. De onroerende zaak in kwestie is aan de eiser in conventie toegewezen, maar de gedaagde in conventie vordert inzage in documenten met betrekking tot de hypothecaire lening en de verkoop van de woning. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde voldoende belang heeft bij inzage in deze documenten, aangezien zij hypothecair debiteur is en aansprakelijk blijft voor eventuele restschulden.
De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde toegewezen en de eiser in conventie veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is verwezen naar de rol van 26 mei 2021 voor verdere behandeling in reconventie. Dit vonnis is uitgesproken op 14 april 2021.