ECLI:NL:RBLIM:2021:3383

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
AWB/ROE 20/2198
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning in Maastricht op grond van de Opiumwet en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 april 2021 uitspraak gedaan over de sluiting van een woning in Maastricht voor de duur van drie maanden, opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was al beëindigd op het moment van de behandeling van het beroep. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat de ongedaanmaking van de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst niet kon worden bereikt via deze procedure. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij schade had geleden door het bestreden besluit, waardoor ook in dat opzicht geen procesbelang bestond. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk.

Het proces begon met een besluit van de burgemeester van Maastricht op 18 mei 2020, waarbij een last onder bestuursdwang werd opgelegd. Eiseres had bezwaar aangetekend en vroeg om een voorlopige voorziening, die op 25 juni 2020 werd geschorst. Uiteindelijk werd het bezwaar ongegrond verklaard en werd de sluiting op 2 oktober 2020 geëffectueerd. Eiseres stelde dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden en dat vernietiging van het besluit door de bestuursrechter het procesbelang zou herstellen. De rechtbank oordeelde echter dat de privaatrechtelijke gevolgen van de ontbinding in stand blijven, zelfs als het sluitingsbevel in een bestuursrechtelijke procedure wordt vernietigd. De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang meer was voor eiseres en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

eRECHTBANK limburg
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/2198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.E. Marchal),
en

De Burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Goessens).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan eiseres opgelegd tot sluiting van de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) voor de duur van drie maanden.
Eiseres heeft hangende de bezwaarprocedure de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 25 juni 2020 (zaak bekend onder registratienummer AWB 20/1357) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het primaire besluit geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 25 juni 2020 (zaak bekend onder registratienummer AWB 20/2197) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft besloten de woningsluiting te effectueren op 2 oktober 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 1 oktober 2020 heeft eiseres de gronden van beroep aangevuld.
Verweerder heeft op 22 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is (mede)huurder van de woning samen met haar echtgenoot ( [naam echtgenoot] ) en zij wonen hier samen met hun/haar minderjarige zoon.
2. De politie heeft aan verweerder een proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2020 doen toekomen. Uit dit proces-verbaal volgt dat de politie, naar aanleiding van een melding over de mogelijke aanwezigheid van een verdachte in de woning, op de zolderverdieping van de woning 6 droge henneptakken, voorzien van henneptoppen, 1 zak met gedroogde hennep met een nettogewicht van 700 gram alsmede een apparaat bestemd voor het verwijderen van henneptoppen heeft aangetroffen. In de kruipruimte van de woning is een scherp vuurwapen (shotgun) gevonden.
3. Bij brief van 6 april 2020 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt de woning te sluiten. Verzoekster heeft schriftelijk haar zienswijze over dit voornemen naar voren gebracht.
4. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van een tijdelijke sluiting van de woning voor de duur van drie maanden.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres in beroep een belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Een beroep is niet-ontvankelijk, wanneer het procesbelang daarbij voor de eisende partij ontbreekt. De rechtbank overweegt dat de sluiting van de woning inmiddels is beëindigd en dat brengt de vraag met zich wat eiseres feitelijk nog kan bereiken met deze beroepsprocedure.
6. Eiseres heeft ter zitting met betrekking tot dit punt aangevoerd dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden op grond van het bestreden besluit. De kantonrechter heeft in een kort gedingprocedure (bekend onder zaaknummer
8970869 CV EXPL 21-339) deze buitengerechtelijke ontbinding in stand gelaten. Eiseres stelt dat door vernietiging van het bestreden besluit door de bestuursrechter de juridische grondslag aan de ontbinding vervalt, waarmee het procesbelang is gegeven.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De kantonrechter heeft de aangehaalde uitspraak onder 4.3. het volgende overwogen:

Voor zover [eiseres] zich op het standpunt stelt dat de haar verweten gedragingen de sluiting niet rechtvaardigen, zal zij dat in de bestuursrechtelijke procedure tegen het sluitingsbevel moeten aanvoeren. De in het onderhavige geval nog openstaande rechtsgang zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht, is met voldoende waarborgen omkleed, zodat de burgerlijke rechter niet bevoegd is zich op dit terrein te begeven. Uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak over artikel 7:231 lid 2 BW volgt dat de verhuurder niet de uitkomst hoeft af te wachten van eventuele door de huurder tegen het sluitingsbesluit aangewende bestuursrechtelijke rechtsmiddelen. Dit brengt met zich dat de privaatrechtelijke gevolgen van een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst ook in stand blijven indien het onderliggende sluitingsbevel in een bestuursrechtelijke procedure wordt vernietigd. Dat is echter een gevolg dat de wetgever kennelijk niet heeft willen uitsluiten (zie - onder meer - gerechtshof 's-Hertogenbosch 24 januari 2012, LJN BV1717 en kantonrechter Breda 12 maart 2013 LJN BZ4139).
9. De rechtbank overweegt dat, gelet hierop, voor zover het beroep van eiseres strekt tot ongedaan making van de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst dit niet kan worden bereikt met deze beroepsprocedure. In zoverre bestaat nu voor eiseres geen belang bij een inhoudelijke beoordeling meer.
10. De rechtbank overweegt verder dat een procesbelang nog gelegen kan zijn in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van schade. Hiertoe dient eiseres tot op zekere hoogte aannemelijk te maken dat dergelijke schade is geleden door het bestreden besluit. Omdat eiseres niet heeft gesteld en dus ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door het besluit, bestaat ook in dit opzicht geen belang meer bij de behandeling van dit beroep.
11. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 april 2021
De griffier is niet in staat de uitspraak mee te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 april 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.