ECLI:NL:RBLIM:2021:3379

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
9083451 \ CV EXPL 21-1398
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en afwijzing buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woningstichting Heemwonen, eisende partij, en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij had een huurachterstand van € 4.697,81 en werd verondersteld een consument te zijn, wat de toepassing van beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht met zich meebracht.

De kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de vereisten van de wet en dat de gedaagde partij onvoldoende verweer had gevoerd tegen de vorderingen van de eisende partij. De rechter oordeelde dat de huurachterstand een tekortkoming vormde die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De vordering tot betaling van huur en gebruiksvergoeding werd toegewezen, evenals de kosten van de procedure.

Echter, de kantonrechter wees de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de veertiendagenbrief niet voldeed aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De rechter verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad die deze vereisten bevestigde. De gedaagde partij werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 613,01 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9083451 \ CV EXPL 21-1398
Vonnis van de kantonrechter van 14 april 2021
in de zaak van:
de stichting
WONINGSTICHTING HEEMWONEN,
gevestigd te Kerkrade,
eisende partij.
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.3.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn. Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.5.
Eisende partij vordert – zakelijk weergegeven -:
1. de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden met veroordeling van gedaagde partij het gehuurde te verlaten en te ontruimen,
2. gedaagde partij te veroordelen om aan eisende partij betalen:
- een bedrag van € 4.697,81, te vermeerderen met rente,
- als huur c.q. gebruiksvergoeding een bedrag ad € 602,87 per maand vanaf 1 mei 2021 tot de ontruiming,
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 704,67,
- de kosten van het geding.
2.6.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij de woning aan het adres te [woonplaats] aan de [adres] tegen een huurprijs van € 602,87 per maand steeds bij vooruitbetaling te voldoen van haar huurt.
2.7.
Gedaagde partij heeft tot en met maart 2021 een achterstand van € 4.697,81 laten ontstaan in haar huurbetalingsverplichting jegens eisende partij.
Voorts stelt eisende partij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 704,67 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
2.8.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering van eisende partij niet althans onvoldoende wordt betwist.
2.9.
De huurachterstand vormt een tekortkoming die de onmiddellijke ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van gedaagde partij tot ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Die vorderingen zullen dan ook worden toegewezen.
2.10.
De vordering tot betaling van huur c.q. gebruiksvergoeding voor iedere maand die vanaf 1 mei 2021 is ingegaan tot de datum van ontruiming en de wettelijke rente staat als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen.
2.11.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.12.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 106,01
  • griffierecht
totaal € 613,01
2.13.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij, om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde met personen en zaken te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisende partij te stellen,
3.3.
veroordeelt gedaagde partij voorts om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 4.697,81, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen een vergoeding gelijk aan de huurprijs van € 602,87 voor elke ingegane maand met ingang van 1 mei 2021 tot en met de maand waarin gedaagde partij het gehuurde heeft ontruimd,
3.5.
veroordeelt gedaagde partij voorts in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 613,01,
3.6.
veroordeelt gedaagde partij, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, zijnde - indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden - de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC