ECLI:NL:RBLIM:2021:328

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3275
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor omgevingsvergunning gebruikswijziging kantoorpand naar woning

Op 15 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die het pand aan de [adres] te [woonplaats] heeft gekocht, vroeg om een voorlopige voorziening na de weigering van de omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. De weigering vond plaats bij besluit van 20 januari 2020, waarbij de gevraagde vergunning voor het wijzigen van het gebruik van een kantoorpand naar woning werd afgewezen. Verzoeker stelde dat hij per 4 januari 2021 geen eigen woning meer had, omdat hij zijn woning in [stad] had verkocht. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het verlies van de woning niet het gevolg was van de weigering van de omgevingsvergunning, maar van de eigen keuzes van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde, aangezien verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn woonprobleem. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/3275

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 januari 2021

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door Timoco Vastgoed B.V. gevraagde omgevingsvergunning voor gewijzigd gebruik van een kantoorpand aan de [adres] te [woonplaats] geweigerd.
Namens Timoco Vasrgoed B.V. is tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In augustus 2020 heeft verzoeker het pand gekocht en de rechten van Timoco Vastgoed B.V. overgenomen. Hij heeft op 11 december 2020, aangevuld op 14 december 2020, de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is behandeling van het verzoek op een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Timoco Vastgoed B.V. heeft verzocht om voor het pand aan de [adres] te [woonplaats] een omgevingsvergunning te verlenen voor gewijzigd gebruik (van kantoorpand naar woning). Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd bij besluit van 20 januari 2020. Namens Timoco Vastgoed B.V. is bezwaar gemaakt tegen die weigering. Verzoeker heeft in augustus 2020 het betreffende pand gekocht en de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit voortgezet. Partijen hebben een poging gedaan er met een minnelijke regeling uit te komen en verweerder is op de door verzoeker gedane voorstellen niet ingegaan waarmee de mediationpoging is gestaakt. Verzoeker heeft zijn werkzaamheden verplaatst naar de gemeente Leudal en zijn woning in [stad] verkocht. De sleuteloverdracht van die woning vindt plaats op 4 januari 2021. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen omdat hij per 4 januari 2021 geen eigen woning meer heeft.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter zal beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het primaire besluit tot weigering van een omgevingsvergunning rechtvaardigt.
3. De voorzieningenrechter erkent dat verzoeker een belang heeft bij zijn verzoek en heeft begrip voor de frustratie wegens de trage besluitvorming. Het feit echter dat verzoeker per 4 januari 2021 geen eigen woning meer heeft, wordt in dit geval volledig of in ieder geval in hoofdzaak veroorzaakt door zijn eigen handelen, namelijk door het feit dat hij zijn woning in [stad] heeft verkocht en op korte termijn tot juridische levering daarvan zal overgaan. Dit staat volledig los van het door verweerder genomen besluit dat niet op deze woning ziet maar op een andere locatie waar verzoeker wil gaan wonen. Met andere woorden: de verkoop van de woning in [stad] is geen rechtsgevolg van de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning voor gewijzigd gebruik.
Het ‘kwijtraken’ van zijn woning in [stad] kan via een (bestuursrechtelijke) voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit niet worden opgelost. Dat via een voorlopige voorziening – die bijvoorbeeld verweerder zou dwingen om in weerwil van het bestreden besluit bewoning van het pand te gedogen – in beginsel aan verzoeker wel een woonruimte kan worden verschaft, maakt niet dat verzoeker een spoedeisend belang in de zin van de wet heeft dat het treffen van een voorziening rechtvaardigt. Van verzoeker mag in dit verband worden verwacht dat hij het door hem zelf gecreëerde woonprobleem ook zelf oplost en de oplossing daarvan niet afwentelt op verweerder of de voorzieningenrechter.
4. Verder komt gewicht toe aan het feit dat de ontstane situatie niet (mede) is veroorzaakt door of kan worden toegerekend aan verweerder. Als sprake zou zijn van verwijtbaar of niet tijdig handelen van verweerder, zou dat immers contragewicht in de belangenweegschaal kunnen leggen waardoor het feit dat verzoeker zelf de spoedeisendheid heeft gecreëerd, zou worden genuanceerd. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.1.
Dat verzoeker aan de ingezette mediationpoging kennelijk de verwachting heeft ontleend dat hij in de woning aan [adres] te [woonplaats] zou kunnen gaan wonen, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder die verwachting (mede) heeft doen ontstaan. Daarbij moet immers niet worden vergeten dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd.
4.2.
Verzoeker stelt dat sprake is van een vergunning van rechtswege met betrekking tot de door hem - hangende bezwaar tegen het bestreden besluit - gedane nieuwe aanvraag voor een tijdelijke omgevingsvergunning. Los van het feit dat dit niet ziet op het bestreden besluit, overweegt de voorzieningenrechter dat het in bezwaar tegen de weigering van een omgevingsvergunning nogmaals hetzelfde (aan)vragen, maar dan op een andere wettelijke grondslag (namelijk voor een tot tien jaar beperkte termijn) niet als een nieuwe aanvraag kan worden gezien waarop van rechtswege een positieve beslissing volgt als daarop niet tijdig wordt gereageerd. Dat geldt des te meer als bij die (aan)vraag niet ook de aanvraag waarop door verweerder negatief is beslist, wordt ingetrokken.
Voor zover verzoeker stelt dat sprake is van een vergunning van rechtswege met betrekking tot zijn initiële aanvraag overweegt de rechtbank dat daarvan, gelet op de tijdige verlenging van de beslistermijn, geen sprake is.
4.3.
Het voorgaande betekent dat de problemen die volgens verzoeker voor hem op korte termijn ontstaan of inmiddels zijn ontstaan, niet mede veroorzaakt worden door verweerder, maar zoals onder 3 al overwogen, aan zijn eigen handelen zijn te wijten. Nogmaals merkt de voorzieningenrechter in dit verband op dat hij begrip heeft voor verzoekers frustratie vanwege de trage besluitvorming, maar in dit verband staan voor verzoeker andere wegen open dan een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de geweigerde omgevingsvergunning.
5. Onder de geschetste omstandigheden kan dus niet worden gezegd dat gelet op de betrokken belangen onverwijlde spoed een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 20 januari 2020 vereist. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af.
6. Voor vergoeding van griffierecht of voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2021
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 januari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.