ECLI:NL:RBLIM:2021:3228

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C.03 / 286759 / HAZA 20-645
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en voorlopige voorziening in civiele procedure met internationale elementen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Limburg, is er een bevoegdheidsincident aan de orde waarbij de rechtspersoon naar Duits recht, INOS GmbH & Co. KG, als eiseres optreedt tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] en [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2]. De eiseres vordert onder andere het opleggen van een concurrentieverbod en een relatieverbod aan de gedaagden, alsook schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. De rechtbank dient te beoordelen of zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, gezien het internationale karakter van de zaak en de betrokkenheid van partijen uit verschillende rechtsgebieden.

De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de Brussel I bis-Verordening, aangezien de gedaagden woonachtig zijn in Nederland en de vorderingen zijn ingesteld na 10 januari 2015. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van INOS primair hun grondslag vinden in de arbeidsovereenkomsten met de gedaagden, waardoor de kantonrechter bevoegd is. De rechtbank verwijst de zaak naar de sector kanton, locatie Roermond, voor verdere behandeling van de hoofdzaak en het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening.

In de beslissing wordt INOS veroordeeld in de proceskosten van het incident, waarbij de kosten aan de zijde van [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] zijn begroot op € 563,00. De rechtbank wijst de vordering tot onbevoegdheid af en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/286759 / HA ZA 20-645
Vonnis van 7 april 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar Duits recht
INOS GMBH & CO. KG,
gevestigd te Stolberg (Duitsland),
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. E.V.C. Savelkoul te Heerlen,
tegen

1.[gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. R.H.G. Evers te Leusden,
2.
[gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2],
wonende te [woonplaats gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiser in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. C. Uluman te Apeldoorn,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MACTECH EUROPE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. D. Becht te Rotterdam.
Partijen worden hierna Inos en [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] genoemd.
[gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] wordt hierna afzonderlijk [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] , [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] en Mactech genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 18 december en 22 december 2020 tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties 1 tot en met 26;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening met productie 1;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord van Mactech in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening;
  • de akte van Mactech in het bevoegdheidsincident;
  • de antwoordakte van Inos in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.Het geschil

Hoofdzaak
2.1.
In de hoofdzaak vordert Inos – samengevat – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om:
4. aan [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] een concurrentieverbod op te leggen, onder verbeurte van een dwangsom;
5. aan [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] een relatieverbod op te leggen, onder verbeurte van een dwangsom;
6. [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] en [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] te gebieden om §9 en §10 van de arbeidsovereenkomst na te komen en te gebieden om al wat hen uit hoofde van de uitvoering van hun werkzaamheden tijdens hun dienstverband bij Inos over Inos bekend is geworden strikt geheim te houden en aan derden, waaronder maar niet uitsluitend Mactech, mede te delen of te verstrekken of ter beschikking te stellen, onder verbeurte van een dwangsom;
7. [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door Inos geleden schade ten gevolge van onrechtmatige daad, met rente;
8. [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het bedrag aan redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten ex artikel 1019ie Rv, met rente;
9. [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, met rente;
10. [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] hoofdelijk te veroordelen in de nakosten, met rente.
Incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
2.2.
Vooruitlopend op de beslissing in de hoofdzaak vordert Inos – samengevat – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad dat de rechtbank de volgende voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding in de hoofdzaak:
aan [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] een concurrentieverbod op te leggen, onder verbeurte van een dwangsom of een zodanige voorziening te treffen die de rechtbank geraden acht;
aan [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] een relatieverbod op te leggen voor de duur, onder verbeurte van een dwangsom of een zodanige voorziening te treffen die de rechtbank geraden acht;
[gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] en [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] te gebieden om §9 en §10 van de arbeidsovereenkomst na te komen en te gebieden om al wat hen uit hoofde van de uitvoering van hun werkzaamheden tijdens hun dienstverband bij Inos over Inos bekend is geworden strikt geheim te houden en aan derden, waaronder maar niet uitsluitend Mactech, mede te delen of te verstrekken of ter beschikking te stellen, onder verbeurte van een dwangsom of een zodanige voorziening te treffen die de rechtbank geraden acht.
Tevens vordert Inos om [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten in het incident, met rente.
2.3.
Inos legt – samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat Inos er spoedeisend belang bij heeft dat [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] hun onrechtmatige concurrentie zo spoedig mogelijk staken.
2.4.
[gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de voorlopige voorziening.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Bevoegdheidsincident
2.6.
[gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard, met veroordeling van Inos in de proceskosten. Hieraan legt [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] de stelling ten grondslag dat de vorderingen van Inos gestoeld zijn op en direct gerelateerd zijn aan de voormalige arbeidsrelatie tussen partijen waardoor de kantonrechter bevoegd is.
2.7.
[gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] heeft hiertegen geen verweer gevoerd en Inos en Mactech refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
In deze procedure zijn naast de hoofdzaak een tweetal incidenten opgeworpen.
De vorderingen in deze zaken hebben een internationaal karakter omdat Inos een rechtspersoon naar buitenlands recht is die in het buitenland is gevestigd. Daarom moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de (incidentele) vorderingen kennis te nemen en pas als deze (voor)vraag bevestigend is beantwoord, wordt toegekomen aan de beoordeling van het bevoegdheidsincident, het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening, dat een inhoudelijk karakter heeft, en de hoofdzaak.
De rechtsmacht
3.2.
Uit de dagvaardingen en de incidentele conclusies vloeit voort dat het gaat om een burgerlijke en handelszaak, dat [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] woonplaats hebben in Nederland en dat de vorderingen zijn ingesteld ná 10 januari 2015. Op grond van de toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Verordening) komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Terzijde wordt opgemerkt dat op de wijze van procederen het Nederlandse procesrecht van toepassing is (zie artikel 10:3 Burgerlijk Wetboek).
De bevoegdheid
3.3.
[gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] heeft in zijn eerste processtuk, derhalve tijdig, de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen en hij kan derhalve in zijn verzoek worden ontvangen. De rechtbank zal allereerst beoordelen of zij in absolute zin bevoegd is om kennis te nemen van de hoofdzaak en daarna komt de relatieve bevoegdheid aan bod.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat de kamers voor kantonzaken onderdeel zijn van de rechtbanken. Dit heeft tot gevolg dat als een zaak zich ten onrechte bevindt bij de kamer voor kantonzaken of bij de kamer voor andere zaken dan kantonzaken op grond van artikel 71 Rv verwijzing naar de andere kamer moet volgen. Van onbevoegdheid van de rechtbank op grond van artikel 72 Rv is dan echter geen sprake.
3.5.
[gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] stelt echter wel terecht dat de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Inos. Uit de dagvaardingen blijkt ondubbelzinnig dat de vorderingen van Inos primair hun grondslag vinden in de tussen laatstgenoemde en [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] en [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] bestaand hebbende arbeidsovereenkomsten. Het betreft aardvorderingen die door de kantonrechter moeten worden behandeld en beslist. Zie hiervoor artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Hieraan doet niet af dat Inos onder punt zeven in de dagvaardingen eveneens een vordering uit onrechtmatige daad tegen [gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 1 t/m 3] instelt.
Op grond van artikel 94 Rv, dat deze vorm van objectieve cumulatie regelt, zijn de
aardvorderingen doorslaggevend voor de absolute bevoegdheid en de vordering uit onrechtmatige daad hangt in zodanige mate hiermee samen dat gezamenlijke behandeling door de kantonrechter gewenst is. Slotsom is dat de kantonrechter in absolute zin bevoegd is tot kennisname van voormelde vorderingen en dat de zaak moet worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken.
3.6.
Voor de relatieve bevoegdheid volgt uit artikel 107 Rv dat de kantonrechter van de rechtbank Limburg relatief bevoegd is nu [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] woonplaats heeft in [woonplaats gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] . De omstandigheid dat er in deze zaak sprake is van subjectieve cumulatie maakt dit niet anders. Tussen de vorderingen tegen enerzijds [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 1] en anderzijds [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] en Mactech bestaat een zodanige samenhang dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Het zaaksverdelingsreglement van deze rechtbank dwingt tenslotte tot een verwijzing naar de kantonrechter, vestigingsplaats Roermond.
3.7.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, verwijst naar de sector kanton van deze rechtbank, die zal oordelen over de gevorderde voorlopige voorziening en de hoofdzaak.
Proceskosten
3.8.
Inos zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] worden begroot op: € 563,00 (1 punt x tarief II).

4.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
4.1.
wijst de vordering dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard af,
4.2.
veroordeelt Inos in de kosten van het incident tussen partijen, aan de zijde van [gedaagde partij in de hoofdzaak sub 2] begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie Roermond;
4.4.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.5.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort,
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op
7 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CL