In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een loonvordering tussen [eiseres], handelend als bewindvoerder over [naam onderbewindgestelde], en [gedaagde], een besloten vennootschap. [naam onderbewindgestelde] was sinds 14 januari 2019 in dienst van [gedaagde] als chauffeur/medewerker reiniging. [eiseres] vorderde onder andere het achterstallige loon over de periode van januari 2019 tot en met oktober 2020, vakantiebijslag, wettelijke verhogingen en rente. De gedaagde partij erkende een deel van de vordering, maar voerde verweer tegen andere onderdelen, waaronder de vakantiebijslag en het loon over mei 2020, met als argument dat zij reeds betalingen had gedaan en dat uitstel was verleend vanwege COVID-19.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot betaling van het achterstallige loon over 2019 toewijsbaar was, evenals de vordering voor de vakantiebijslag, omdat deze niet was weersproken. De rechter wees ook de wettelijke verhogingen en rente toe, maar verwierp de vordering tot betaling binnen 48 uur na betekening van het vonnis, omdat [eiseres] daar geen separaat belang bij had. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en tot verstrekking van deugdelijke specificaties van het loon. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van het verstrekken van loon specificaties door de werkgever en de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Dit vonnis biedt een duidelijk voorbeeld van hoe de rechter omgaat met loonvorderingen en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dergelijke geschillen.