ECLI:NL:RBLIM:2021:3168

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
03.237483.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot verkrachting wegens onvoldoende bewijs en inconsistenties in getuigenverklaringen

Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot verkrachting. De zaak kwam aan het licht na een melding op 20 september 2020, waarbij een vrouw met een bebloed gezicht werd aangetroffen. De verdachte werd beschuldigd van het verkrachten of proberen te verkrachten van het slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, waaronder die van een anonieme getuige en een ambulancemedewerker, in overweging genomen. De officier van justitie vond het primair ten laste gelegde bewezen op basis van deze getuigenverklaringen, maar de verdediging betwistte de betrouwbaarheid van deze verklaringen. De raadsman van de verdachte stelde dat de verklaringen niet ondersteund werden door camerabeelden en dat het slachtoffer zelf geen aangifte had gedaan van verkrachting.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen op essentiële punten niet overeenkwamen met de camerabeelden, wat leidde tot twijfels over de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Aangezien er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, werd hij vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank verklaarde ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.237483.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
thans gedetineerd in P.I. De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 maart 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte [slachtoffer] heeft verkracht, althans een poging daartoe heeft ondernomen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen op basis van de aangifte, de getuigenverklaring van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] , de woordelijke uitwerking van de 112 melding en de verklaring van de ambulancemedewerker.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, zowel in primaire als in subsidiaire zin.
De verklaringen van de ambulancemedewerker en de anonieme getuige kunnen niet voor het bewijs dienen, nu het verzoek om hen te horen niet is toegewezen.
Het slachtoffer wil geen aangifte doen en verklaart niet dat zij is verkracht of dat er een ander strafbaar feit heeft plaatsgevonden.
De raadsman stelt tevens dat hetgeen getuige [naam getuige 1] verklaart in het geheel niet wordt ondersteund door de camerabeelden. Op de beelden is namelijk, volgens de raadsman, niet te zien dat verdachte een slaande beweging naar het slachtoffer maakt, dat [naam getuige 1] de verdachte van het slachtoffer aftrekt, dat verdachte zijn broek optrekt, dat hij zich bekommert om het slachtoffer, haar kleding goeddoet of dat verdachte langs hem wegrent.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 20 september 2020 kreeg de politie de melding binnen dat op de [adres] in Maastricht een vrouw was aangerand. Verbalisanten gingen ter plaatse en troffen daar de melder, getuige [naam getuige 1] , en het slachtoffer [slachtoffer] aan. Het slachtoffer had een bebloed gezicht en verklaarde dat een jongen haar broek had afgetrokken. Op 10 december 2020 verklaarde zij bij de politie dat de jongen haar had vastgepakt bij haar kruin, dat hij bewegingen had gemaakt en dat zij zich had losgewrongen.
In het gezicht van [slachtoffer] waren een aantal uren later bloeduitstortingen te zien, maar verder lichamelijk onderzoek weigerde zij.
Getuige [naam getuige 1] verklaarde aan de ter plaatse aangekomen verbalisanten dat hij het volgende had gezien.
Hij ging op zacht gekerm en later geschreeuw af en zag een persoon -die hij herkende als de verdachte- samen met een andere persoon in een portiek bij de parkeerplaats van Arriva. Hij zag dat de verdachte slaande bewegingen maakte naar de onder hem liggende vrouwelijke persoon. Hij zag ook dat de verdachte probeerde de benen van de vrouw die onder hem lag uit elkaar te krijgen en dat hij, toen dit niet lukte, haar nogmaals sloeg. De verdachte had zijn broek en onderbroek op zijn knieën en hij lag met zijn middel tussen de benen van de vrouw. [naam getuige 1] verklaarde verder dat hij de verdachte van de vrouw af had getrokken en toen zag dat de verdachte een erectie had. Daarop trok de man snel zijn broek en onderbroek op en rende hij weg. [naam getuige 1] heeft toen 112 gebeld. De dag daarna heeft [naam getuige 1] een soortgelijke verklaring bij de politie afgelegd. Uit het uitgewerkte verslag van de 112 melding blijkt dat [naam getuige 1] dit verhaal ook aan de centralist van de meldcentrale heeft verteld.
Op de parkeerplaats van Arriva bevonden zich camera’s waarvan de beelden zijn opgevraagd, aan het dossier zijn toegevoegd en ter terechtzitting zijn bekeken.
De rechtbank heeft het volgende waargenomen (hetgeen ook ter terechtzitting is benoemd).
Een aantal personen bevond zich in de hoek waar de aan de verdachte verweten handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Een aantal personen ging vervolgens weer weg en een vrouw en nog een persoon bleven daar achter. Vervolgens kwam [naam getuige 1] in beeld. In zijn schaduw was te zien dat hij aan het bellen was, maar dat hij niet de plek benaderde waar de man en vrouw zich bevonden. Hij bleef dus op een afstand staan van die plek. De vrouw en de man waren op de camerabeelden te zien rechts van de boom. [naam getuige 1] bleef, vanuit de positie van de camera gezien, links van de boom.
De persoon die eerder bij de vrouw was achtergebleven, liep vervolgens in een rustig tempo langs [naam getuige 1] weg.
Welke conclusie kan hieruit worden getrokken?
Slachtoffer [slachtoffer] heeft op 21 september 2020 noch op 10 december 2020 verklaard te zijn verkracht. Uit de verklaring die zij op 10 december 2020 heeft afgelegd, kan de rechtbank niet afleiden dat zij aangifte wilde doen van verkrachting of enig ander strafbaar feit. Bovenaan de verklaring staat weliswaar dat het een aangifte betreft, maar zij verklaarde niet met zoveel woorden dat zij aangifte wilde doen. Zij verklaarde ook niet dat zij wilde dat de dader werd vervolgd. Zij zou alleen tegen een onbekend gebleven ambulancemedewerker hebben verklaard dat zij verkracht was.
Nu uit de verklaring van het slachtoffer niet is af te leiden dat een verkrachting of een poging daartoe heeft plaatsgevonden, is de verklaring van [naam getuige 1] en hetgeen op de camerabeelden waar te nemen is, van groot belang om duidelijk te krijgen wat zich heeft afgespeeld.
De rechtbank constateert dat hetgeen [naam getuige 1] verklaart op enkele essentiële punten niet overeenkomt met de camerabeelden. Dit betreft dan het slaan van het slachtoffer door de verdachte, het wegtrekken van de verdachte door [naam getuige 1] , het optrekken van zijn broek en het wegrennen van de verdachte. Als deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden, dan was dit waar te nemen op deze camerabeelden. Dit is echter niet het geval. Nu de verklaring van [naam getuige 1] op essentiële punten niet ondersteund wordt door de camerabeelden, twijfelt de rechtbank aan deze verklaring, hetgeen betekent dat de betrouwbaarheid van deze verklaring ernstig wordt aangetast. Dit zo zijnde is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam getuige 1] niet als bewijsmiddel kan fungeren voor een eventuele bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
Wat overblijft aan bewijsmiddelen biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun om te komen tot een bewezenverklaring terzake verkrachting of een poging daartoe.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen aan hem wordt verweten.
Voorwaardelijk verzoek onderzoekswensen
De raadsman heeft ter terechtzitting bij voorwaardelijk verzoek enkele onderzoekswensen ingediend, waaronder het horen van [naam getuige 1] . Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het ten laste gelegde, komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van deze onderzoekswensen.

4.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

4.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 50.000,- terzake immateriële schade.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 10.000,-.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu deze in het geheel niet is onderbouwd en subsidiair dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte vrij wordt gesproken van het aan hem ten laste gelegde feit, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten en begroot deze aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 september 2020 in de gemeente Maastricht door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
- boven op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- ( met een vuist) slaande bewegingen in de richting van en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of
- kleding over het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of tegen de grond gedrukt heeft gehouden en/of
- ( met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft geduwd, althans doende is geweest die benen uit elkaar te duwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2020 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , met voornoemd oogmerk
- boven op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- ( met een vuist) slaande bewegingen in de richting van en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of
- kleding over het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of tegen de grond gedrukt heeft gehouden en/of
- ( met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft geduwd, althans doende is geweest die benen uit elkaar te duwen en/of
- zijn, verdachtes, broek en/of onderbroek naar beneden heeft getrokken en/of
- met zijn, verdachtes, ontbloot onderlijf tussen de benen van die [slachtoffer] heeft gelegen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.