3.3.2Het bewijs
Volgens de officier van justitie kan het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel worden onderverdeeld in een viertal posten, te weten:
Salaris juni 2007 tot en met 2008 (directeur);
[bedrijf 1] ;
Kasopnames/privéuitgaven;
[adres 2] transacties.
De rechtbank zal bij haar beoordeling dezelfde structuur hanteren. De posten genummerd 1, 2 en 3 zien (deels) op feiten waarvoor [verdachte] bij vonnis van 19 februari 2020 is veroordeeld of vrijgesproken. Ten aanzien van deze feiten neemt de rechtbank wat betreft het bewijs, de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis van de rechtbank van 19 februari 2020 zijn gebezigd over. Die moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Die bewijsmiddelen gelden als uitgangspunt én het bewijs voor de beoordeling, respectievelijk de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De post genummerd 4 ziet op een soortgelijk strafbaar feit, waaromtrent volgens de officier van justitie voldoende aanwijzingen bestaan dat dit feit door [verdachte] is begaan.
1.
Salaris juni 2007 tot en met 2008 (directeur)
Salaris 2007
[verdachte] had recht op het salaris zoals dat is vastgesteld door de raad en vervolgens in de arbeidsovereenkomst is vastgelegd door de voorzitter van de raad en [verdachte] . Voor het aan [verdachte] uitbetaalde surplus op het salaris in oktober, november en december 2007 ontbreekt elke grondslag. [verdachte] heeft zich dit te veel ontvangen salaris wederrechtelijk toegeëigend.
De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat [verdachte] ter zake van het teveel ontvangen salaris in 2007 voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van het salaris in 2007 een voordeel heeft verkregen van:
€ 31.863,96.
Salaris 2008
[verdachte] had recht op het salaris, zoals dat is vastgesteld door de raad en is vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van oktober 2008. Voor het ten titel van salaris meer uitbetaalde in 2008 ontbreekt elke grondslag. [verdachte] heeft zich dit bedrag wederrechtelijk toegeëigend.
De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat [verdachte] ter zake van het te veel ontvangen salaris in 2008 voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van het salaris in 2008 een voordeel heeft verkregen van:
€ 6.774,12.
Concluderend over het salaris in 2007 en 2008
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen betreffende het salaris in 2007 en 2008 over een totaalbedrag van € 31.863,96 +
€ 6.774,12 =
€ 38.638,08.
De verdediging heeft verwezen naar de jaarstukken over de jaren 2007 en 2008 als bewijs van rechtmatigheid van het ontvangen salaris. Deze stukken zijn voorafgaand aan de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak overgelegd door de verdediging. De rechtbank was bekend met de inhoud van die stukken. Deze zijn betrokken in de waardering van de bewijsmiddelen in de strafzaak, zodat deze stukken in de ontnemingsprocedure niet tot een ander oordeel over de rechtmatigheid van de bedragen ten titel van salaris kunnen leiden.
2.
[bedrijf 1]
In het onderliggende vonnis d.d. 19 februari 2020 heeft de rechtbank op basis van de voorliggende bewijsmiddelen geoordeeld dat [bedrijf 1] niet moet worden gezien als een onderdeel van de woningstichting, maar als een privéonderneming van [verdachte] . Dit betekent dat de kosten voor het ontplooien van de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] , die ten laste zijn gekomen van de woningstichting, al dan niet onder de noemer ‘ [naam 1] ’, ten goede zijn gekomen aan een onderneming die (ten dele) toebehoorde aan [verdachte] . De rechtbank heeft in dit vonnis geoordeeld dat [verdachte] voor een totaalbedrag van € 78.608,07 met betrekking tot [bedrijf 1] heeft verduisterd in dienstbetrekking. In dit bedrag zitten onder andere de door de woningstichting betaalde kosten voor webdesign en de ontwikkeling van een website.
In de inbeslaggenomen administratie op het adres [adres 3] , het voormalig kantoor van [bedrijf 1] ., is een bankafschrift aangetroffen van het ABN-AMRO rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] ., [adres 4] , waarop te zien is dat op 18 november 2009 een bedrag van € 30.000,00 is overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] , met omschrijving ‘Koop [bedrijf 1] concept’.
In de administratie bij [verdachte] , in beslag genomen op zijn woonadres [adres 5] , is een bankafschrift aangetroffen, betreffende de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] , welke rekening op naam staat van [verdachte] , [adres 6] . Op dit bankafschrift is te zien dat op 18 november 2009 op die rekening een bedrag van € 30.000,00 is ontvangen van [bedrijf 1] ., met omschrijving ‘KOOP [bedrijf 1] CONCEPT’.
[naam 13] heeft als getuige verklaard dat [verdachte] aan hem heeft verteld dat een bedrag van € 30.000,- aan de woningstichting moest worden betaald voor de ‘proof of concept’ van de website.Deze € 30.000,- is door [bedrijf 1] naar een privérekening van [verdachte] overgemaakt, omdat deze een rekeningcourantverhouding had met de woningstichting. [verdachte] zou dit dan later verrekenen met de woningstichting.De verbalisanten van FIOD hebben gerelateerd dat op een geen enkel bankafschrift te zien is dat dit bedrag is overgemaakt naar een bankrekening van de woningstichting.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] zich deze € 30.000,- wederrechtelijk heeft toegeëigend en ter zake van [bedrijf 1] dit voordeel heeft verkregen, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van [bedrijf 1] een voordeel heeft verkregen van:
€ 30.000,00.
3.
Kasopnames/privéuitgaven
In het vonnis d.d. 19 februari 2020 is [verdachte] ten aanzien van de volgende posten vrijgesproken, met als gevolg dat ook niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] ten aanzien van deze posten enig wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen:
- een pinopname op 27 december 2007 ( [naam 2] ) voor een bedrag van € 250,-;
- stichting [naam 3] voor een bedrag van € 1.250,-;
- concert Beppie Kraft (Marlstone) voor een bedrag van € 2.975,-;
- een factuur van [bedrijf 3] ) voor een bedrag van € 2.007,05.
De rechtbank zal in deze uitspraak de structuur hanteren zoals door de FIOD gehanteerd op pagina 38 van de ontnemingsrapportage.
Zoals reeds eerder aangehaald neemt de rechtbank ook hier voor wat betreft het bewijs, de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis van de rechtbank van 19 februari 2020 zijn gebezigd over. Die moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Die bewijsmiddelen gelden als uitgangspunt én het bewijs voor de beoordeling, respectievelijk de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
[naam 13] ter hoogte van € 1.965,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 1.965,00.
[naam 14] ter hoogte van € 250,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 250,00.
[bedrijf 9] ter hoogte van € 4.100,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 4.100,00.
[bedrijf 10] ( [naam 16] ) ter hoogte van € 1.000,-
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 1.000,00.
[bedrijf 11] ter hoogte van € 2.500,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 2.500,00.
[bedrijf 12] ter hoogte van € 2.600,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 2.600,00.
[bedrijf 13] ter hoogte van € 10.000,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 10.000,00.
[bedrijf 9] ter hoogte van € 2.445,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 2.445,00.
[naam 17] ter hoogte van € 3.250,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 3.250,00.
[bedrijf 14] ter hoogte van € 5.173,47
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 5.173,47.
Facturen van de [bedrijf 15] ter hoogte van € 1.335,99
In het vonnis d.d. 19 februari 2020 is [verdachte] veroordeeld voor de verduistering in dienstbetrekking van een camera en een camcorder aangekocht bij de Mediamarkt voor
€ 1.335,99. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] door de besparing van de kosten voor de aankoop voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 1.335,99.
[bedrijf 16] ter hoogte van € 2.000,-
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] door de besparing van de kosten voor de aankoop van de goederen een voordeel heeft verkregen van:
€ 2.000,00.
[naam 18] ter hoogte van € 1.295,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 1.295,00.
[bedrijf 17] ter hoogte van € 3.293,60
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 3.293,60.
Kosten onderhoud auto ter hoogte van € 2.724,09 en € 2.724,61
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] door een besparing van de kosten op het onderhoud van zijn auto een voordeel heeft verkregen van:
€ 5.448,70.
[naam 19] ter hoogte van € 2.100,00
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post voordeel heeft verkregen, gelet op de bewijsmiddelen en de veroordeling van [verdachte] in de hoofdzaak. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] ter zake van deze post een voordeel heeft verkregen van:
€ 2.100,00.
Concluderend over de kasopnames/privéuitgaven
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] wederrechtelijk een voordeel heeft verkregen van
€ 48.756,75door de opnames van contante bedragen uit de kas van de woningstichting en door de betalingen door de woningstichting voor goederen en diensten die aan [verdachte] in privé ten goede zijn gekomen.
4.
[adres 2] transacties
Inleiding
Op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tevens worden opgelegd indien door [verdachte] voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr heeft begaan dient, binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure, tot stand te komen in overeenstemming met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen, indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan.
Teneinde de leesbaarheid van deze uitspraak te bevorderen zal de rechtbank de aan-/verkoop van en andere transacties met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres 2] te Sittard , zoals deze uit het dossier zijn gebleken, in chronologische volgorde weergeven.
Tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] zijn een aantal originele taxatierapporten aangetroffen, betrekking hebbend op de woning [adres 2] te Sittard . Op 23 oktober 2006 wordt de waarde door taxateur [naam 4] geschat op € 75.000,-, met daarbij de opmerking: Slechte bouwkundige staat. Slopen?
2008
In de akte van levering is te lezen dat [verdachte] op 21 augustus 2008 ditzelfde pand van [bedrijf 4] koopt voor een bedrag van € 72.000,-. In de tussenliggende periode van twee jaren is de woning niet aan iemand anders te koop aangeboden.
2009
In een conceptrapport van [bedrijf 18] , getiteld [naam 20] in Sittard, gedagtekend 10 februari 2009 en opgemaakt in opdracht van [verdachte] namens de woningstichting, wordt de mogelijke haalbaarheid van onder andere het project [adres 2] te Sittard weergegeven.Op het moment dat opdracht wordt gegeven aan [naam 21] en [naam 22] om de haalbaarheid van de [adres 2] te onderzoeken en te rapporteren is [verdachte] de eigenaar van dit pand.
In de inbeslaggenomen administratie van [bedrijf 7] zijn meerdere verslagen van vergaderingen van de raad van toezicht aangetroffen. Uit een verslag van een vergadering van de raad van 17 februari 2009 blijkt dat tijdens deze vergadering voor de eerste keer over het project [adres 2] wordt gesproken. Het voorstel is om in de buurt van [adres 7] te Sittard een pand te kopen, waarin vijf studio’s kunnen worden gerealiseerd. Een onderzoek hiernaar en een voorstel van dit project zal op de volgende vergadering door de directie worden gepresenteerd.
Uit het verslag van de vergadering op 31 maart 2009 volgt dat de totale kosten voor het realiseren van deze studio’s worden geraamd op € 500.000,-. Gezien de ligging van dit project zou dit een mooie gelegenheid zijn voor verhuur aan personeel van de nieuwe huurder van [adres 7] . Er wordt ook gesproken over de mogelijkheid van verhuur aan studenten. Een voorstel voor dit project zal in de volgende vergadering door de directie worden gepresenteerd.In de daarop volgende vergaderingen volgt er geen nieuws over dit project. Uit het verslag van de vergadering van 10 november 2009 volgt dat er door de directie overleg is geweest met betrekking tot de subsidie van dit project. De aanvraag voor de subsidie zal door de directie worden gedaan. De start van de bouw wordt in het eerste kwartaal van 2010 verwacht.
Zoals vermeld zijn tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] een aantal originele taxatierapporten aangetroffen, betrekking hebbend op de woning [adres 2] te Sittard . Op 25 maart 2009 wordt de waarde van de woning door taxateur [naam 5] geschat op
€ 215.000,00.De WOZ-waarde is op 1 januari 2009 geschat op € 360.880,00.
2010
In een brief, gedateerd op 18 februari 2010, van [verdachte] aan het [fonds] is het volgende te lezen: ‘voor de volgende projecten zullen er (naar verwachting) medio 2010 nadere afspraken worden gemaakt en de intentieverklaringen worden ondertekend: [naam 23] – [adres 7] te Sittard: [naam 24] – [adres 2] te Sittard: [naam 25] – [instelling] ’.
Tijdens de vergadering van 27 april 2010 wordt het plan en de begroting dan definitief ter goedkeuring gepresenteerd aan de raad. Het betreft de aankoop van een pand op de [adres 2] voor realisatie van een zestal studio’s, inclusief zes parkeervoorzieningen. De aankoop is begroot op een bedrag van € 256.000,-. De renovatiekosten zijn begroot op
€ 497.395,50. De totale kosten worden geraamd op ongeveer € 750.000,-. De raad gaat ermee akkoord dat de directie bij [bedrijf 2] en bij [bedrijf 5] een offerte gaat opvragen voor dit project. Tevens zal de directie ook door een extern bureau een berekening laten maken voor de kosten van dit project.Uiteindelijk bleek dat [bedrijf 5] de verbouwing zou gaan doen.
Op 5 juli 2010 verkoopt [verdachte] het pand [adres 2] te Sittard aan [bedrijf 6] De verkoopprijs is niet vermeld in de akte van levering.In een kopie van de afrekening van de betrokken notaris, aangetroffen in de inbeslaggenomen administratie van [bedrijf 7] , is te lezen dat het verkoopbedrag is vastgesteld op € 256.500,50.Uit emailverkeer tussen [naam 6] van het betrokken notariskantoor en [verdachte] komt naar voren dat [verdachte] vraagt om de vermelding in het kadaster van zijn naam als gerechtige op de [adres 2] te Sittard te verwijderen.
De leden van de raad hebben verklaard dat [verdachte] met het voorstel kwam om dit pand te kopen. [verdachte] heeft op geen moment verteld de eigenaar van het pand te zijn (geweest).Uit zowel de statuten van de woningstichting, als uit de arbeidsovereenkomst tussen de woningstichting en [verdachte] blijkt dat [verdachte] een meldingsplicht had voor de aankoop en de verkoop van de woning aan de [adres 2] en dat hij niet bevoegd was om de aankoop en de verkoop van deze woning in privé te doen, behoudens een uitdrukkelijke en schriftelijke vastgelegde toestemming van de voorzitter van de raad.
Zoals genoemd zijn tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] een aantal originele taxatierapporten aangetroffen, betrekking hebbend op de woning [adres 2] te Sittard . In 2010 hebben een tweetal taxaties plaatsgevonden, beide keren door taxateur [naam 5] . Op 25 februari 2010 is de waarde geschat op € 239.500,00 en op 5 december 2010 is de waarde geschat op € 249.000,00.
2011
Op 4 januari 2011 koopt de woningstichting het pand [adres 2] in Sittard voor een bedrag van € 297.380,25.In de akte van levering is voorts te lezen dat bij deze transactie [verdachte] optrad namens de woningstichting en [naam 7] namens de verkoper: [bedrijf 6][naam 8] , werkzaam bij de woningstichting, heeft verklaard dat [naam 7] een hele goede vriend is van [verdachte] .Zijn bedrijf, genaamd [bedrijf 5] , was de hoofdaannemer van de woningstichting.
In de administratie van de woningstichting is een e-mailbericht aangetroffen gedateerd op 24 februari 2011 afkomstig van [naam 7] en gericht aan [verdachte] . In deze e-mail staat: ‘In bijlage WOZ waarden van de [adres 2] . Ik heb wel bezwaar gemaakt en onderbouwd dat het maar € 156.000,- waard is.’ In de bijlage is te lezen dat door de gemeente de WOZ-waarde van de winkel is gesteld op € 238.000,- en de WOZ-waarde van het voorhuis op € 104.000,-, peildatum 1 januari 2010.
2012
Zoals genoemd zijn tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] een aantal originele taxatierapporten aangetroffen, betrekking hebbend op de woning [adres 2] te Sittard . Op 3 april 2012 is de waarde door taxateur [naam 9] geschat op € 300.000,00.[naam 9] heeft verklaard dat hij nog steeds achter deze taxatie staat. Hij is ervan overtuigd dat een pand op de [adres 2] om en nabij de drie ton waard is. De eerder getaxeerde € 75.000,- noemt hij een lachertje.
[bedrijf 8] heeft over de transacties rondom de [adres 2] gerapporteerd dat de prijzen niet marktconform waren, dat de taxatierapporten, zeker in onderling verband bezien, niet allemaal realistisch waren, een winstmarge van ongeveer € 184.000,- op een transactie binnen een jaar ongeloofwaardig is en dat is gehandeld met personen die in een strakke zakelijke relatie stonden met de woningstichting.
Tussenconclusie [adres 2]
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorgaande bewijsmiddelen het volgende kan worden afgeleid. [verdachte] wilde het pand [adres 2] verkopen aan de woningstichting waar hij directeur van is. Hij besloot zijn meldingsplicht aan de raad van toezicht te negeren en geen toestemming te vragen. Daardoor was het nodig dat hij buiten beeld bleef als eigenaar van het pand. In zijn hoedanigheid van directeur van de woningstichting heeft hij de raad van toezicht voorgesteld het pand aan te kopen en hierin studio’s te realiseren. Hij heeft in die hoedanigheid daartoe een haalbaarheidsrapport laten opstellen en een kostenbegroting. De hiermee gemoeide kosten hoefde hij zelf als eigenaar daardoor niet meer te maken. Deze onderzoeken hebben er uiteindelijk toe geleid dat het pand aan de [adres 2] niet slechts een oud pand in het centrum van Sittard was, maar dat het een oud pand werd met een plan, dus met potentie. In zijn hoedanigheid van directeur trof hij ook verdere voorbereidingen voor de realisatie van het project door het pand aan te melden bij het [fonds] en subsidie aan te vragen. Vrijwel direct nadat de raad van toezicht akkoord was met aankoop en realisatie van het project [adres 2] , verkocht hij het pand aan de [adres 2] aan een bevriende relatie, [bedrijf 6] , die als aannemer belang had de bouw van de studio’s te kunnen realiseren en dus ook belang had bij de uiteindelijke aankoop door de woningstichting. Juist omdat [bedrijf 6] wist dat de woningstichting het pand uiteindelijk zou kopen, kon [verdachte] het pand aan [bedrijf 6] verkopen. Niet lang daarna kocht [verdachte] in zijn hoedanigheid van directeur van de woningstichting het pand aan voor de woningstichting van [bedrijf 6] .
Strafbaar feit?
Een volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er op basis van het vorenstaande voldoende aanwijzingen als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Wetboek van Strafrecht bestaan dat [verdachte] zich met zijn gedragingen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit en hieruit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan door de voorgaande overwegingen buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen. Door het verzwijgen van het eigenaarschap van het pand heeft hij eerst de raad van toezicht een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, mede waardoor hij in staat was voor rekening van de woningstichting onderzoek naar de haalbaarheid van het project te laten uitvoeren en waardoor de raad van toezicht niet kon beoordelen in hoeverre de voorstellen voor de aankoop van het pand beïnvloed waren door eigenbelang van [verdachte] .
Door vervolgens het pand niet rechtstreeks te verkopen aan de woningstichting, maar via het bedrijf van een goede vriend, [bedrijf 6] , werd voorkomen dat zijn dubbele hoedanigheid aan de woningstichting bekend werd en heeft [verdachte] tevens een listige kunstgreep toegepast.
Door deze handelwijze heeft [verdachte] kosten bespaard voor de ontwikkeling van zijn pand aan de [adres 2] . Mede daardoor kon hij in belangrijke mate de prijs van het pand samen met [bedrijf 6] bepalen en het pand met aanzienlijke winst verkopen, via [bedrijf 6] aan de woningstichting. Daardoor heeft [verdachte] op wederechtelijke wijze voordeel verkregen.