In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de besloten vennootschap Florale Haircare B.V. Het geschil ontstond na een ontslag op staande voet dat door de werkgever was gegeven op 23 november 2020. De werknemer had zich ziek gemeld en er was sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was die dit ontslag rechtvaardigde. De kantonrechter overwoog dat de redenen die door de werkgever waren aangevoerd, zoals een officiële waarschuwing en loonopschorting, op zichzelf geen dringende reden vormden en ook in onderlinge samenhang niet als zodanig konden worden gekwalificeerd. De kantonrechter benadrukte dat bij niet-naleving van re-integratieverplichtingen de sancties van artikel 7:629 BW, zoals loonopschorting, van toepassing zijn, en dat bijkomende omstandigheden nodig zijn voor een geldig ontslag op staande voet. Aangezien er geen bijkomende omstandigheden waren, werd het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag toegewezen. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het loon van de werknemer vanaf december 2020, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De kantonrechter matigde de dwangsom tot € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- en veroordeelde de werkgever tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.