ECLI:NL:RBLIM:2021:3112

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
8890459 AZ VERZ 20-138
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet, toewijzing loonvordering, transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, [verzoeker], tegen zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer verzocht om vernietiging van een ontslag op staande voet dat op 26 september 2020 was gegeven. De werknemer was sinds 2012 in dienst bij de werkgever en had een bruto-maandloon van € 1.799,47. Na een brand in het restaurant van de werkgever in juni 2020 ontving de werknemer vanaf juli 2020 geen loon meer. De werkgever had de werknemer op 26 september 2020 via een whatsappbericht laten weten dat hij op staande voet was ontslagen, zonder een schriftelijke ontslagbrief te overleggen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag en de werknemer recht had op loondoorbetaling. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 juni 2021, maar heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 5.000,00. De werkgever werd ook veroordeeld tot betaling van proceskosten en het verstrekken van loonspecificaties. De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die niet toewijsbaar waren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 8890459 AZ VERZ 20-138
Beschikking van de kantonrechter 24 maart 2021
in het verzoek van
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ,
wonend in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.L. Smits-Emons
tegen
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ,handelend onder de naam
[handelsnaam] ,
wonend in [woonplaats] , aan de [adres] ,
verwerende partij,
verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde mr. G.M.O. Puddu.
Partijen worden hierna [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 24 november 2020 ter griffie ontvangen verzoekschrift
  • de nagekomen bijlagen van de zijde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
  • het ter zitting van 30 december 2020 overgelegde verweerschrift, tevens inhoudend een voorwaardelijk tegenverzoek en een tegenverzoek
  • het proces-verbaal van de op de zitting gesloten vaststellingovereenkomst
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] van 6 januari 2021, waarin deze de vaststellingsovereenkomst ontbindt ex art. 7:670b lid 2 BW en verzoekt de procedure te hervatten
  • de brief van 2 maart 2021 van de zijde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met een aanvullende productie
  • het op 8 maart 2021 ter griffie ontvangen verweerschrift van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tegen de op 30 december 2020 gedane (voorwaardelijke) tegenverzoeken
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 10 maart 2021, waar [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] noch zijn gemachtigde is verschenen, hoewel datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling op verzoek van de gemachtigde in overeenstemming met zijn agenda waren bepaald.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] exploiteert een pizzeria, verder te noemen: het restaurant.
2.2.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is sinds 2012 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , vanaf 5 april 2015 in de functie van “vakkracht” (hulp pizzabakker) tegen een bruto-maandloon van € 1.799,47 exclusief emolumenten voor 38 uur per week.
2.3.
In de nacht van 5 op 6 juni 2020 zijn het restaurant en de zich boven het restaurant bevindende woonruimte, waar [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot in ieder geval maart 2020 had gewoond, getroffen door een brand. Als gevolg van die brand was de bovenliggende woning niet meer bewoonbaar en moest het restaurant verbouwd worden.
2.4.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft vanaf juli 2020 geen loon van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] meer ontvangen.
2.5.
Op 21 september 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , diens werknemers (onder wie [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ) en de heer [naam] , aan wie [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] naar zijn zeggen voornemens was het restaurant te verkopen. Daarbij is aan de werknemers een aanbod gedaan om het dienstverband te beëindigen tegen een vergoeding, doch [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft dat aanbod afgeslagen. Drie dagen later (24 september 2020) is dat aanbod nogmaals gedaan, zij het met een hogere vergoeding, doch [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is niet op het aanbod ingegaan. [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] was op dat moment arbeidsongeschikt.
2.6.
Op 26 september 2020 ontving [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een whatsappbericht van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (bijlage 3 bij het verzoekschrift) met onder meer de navolgende mededeling:

Hier ligt trouwens post voor jou Dat je op staande voet ontslagen bent Succes”. Op het verzoek van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] van 2 oktober 2020, eveneens per whatsappbericht, om hem de brief per e-mail door te sturen, heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet gereageerd.
2.7.
Bij brief van 7 oktober 2020 heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich jegens [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven wegens (onder meer) het ontbreken van een dringende reden. Daarnaast is in die brief (bijlage 5 bij verzoekschrift) aanspraak gemaakt op achterstallig loon, een schadevergoeding en op terugbetaling van een woonvergoeding die door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op het loon werd ingehouden, terwijl [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] naar zijn zeggen sinds maart 2020 niet meer boven het restaurant woonde. Ten slotte heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] aanspraak gemaakt op een vergoeding van de kosten van een leaseauto en op een vergoeding voor te weinig betaald loon omdat zijn loon in de voorafgaande jaren niet conform de cao voor het Horeca- en aanverwante bedrijf was betaald. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft op dit schrijven niet gereageerd, waarna [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zijn aanspraken bij brief van 10 november 2020 heeft herhaald, welke brief door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] eveneens onbeantwoord is gebleven.

3.De verzoeken en het geschil

het verzoek
3.1.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzoekt om voor recht te verklaren dat het op 26 september 2020 gegeven ontslag niet rechtsgeldig is en om dat ontslag te vernietigen. Ter zitting van 10 maart 2021 heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wel te kennen gegeven dat de arbeidsverhouding dermate verstoord is dat hij zich niet verzet tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst (die door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voorwaardelijk is verzocht, te weten voor het geval het ontslag op staande voet geen stand houdt) ‘maar slechts tegen de ontbinding op grond van verwijtbaar handelen zijdens [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ’ (onder punt 47 van het verweerschrift). De kantonrechter zal dit aldus opvatten dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich niet verzet tegen het voorwaardelijke verzoek van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Het verzoek om wedertewerkstelling heeft hij ter zitting van 10 maart 2021 ingetrokken.
3.2.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzocht in het verzoekschrift voorts de veroordeling van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot:
doorbetaling van het loon vanaf 26 september 2020 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
betaling van het netto equivalent van € 5.398,41 bruto aan achterstallig loon over de periode 1 juli 2020 tot en met (25) september 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
terugbetaling van de woonvergoeding ad € 675,24;
vergoeding van de kosten van de leaseauto ad € 4.400,87;
het verstrekken van loonspecificaties over de periode januari 2018 tot en met juni 2020 binnen 7 dagen na dagtekening van deze beschikking en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] daarmee in gebreke blijft;
betaling van het te weinig betaalde loon over de periode juni tot en met december 2016 ad € 961,28 inclusief vakantiebijslag en te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
betaling van het te weinig betaalde loon over 2017 ad € 1.352,47 inclusief vakantiebijslag en te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
betaling van het te weinig betaalde loon over 2018 tot en met juni 2020 inclusief vakantiebijslag “conform de destijds geldende Cao’s en Arbeidsvoorwaardenreglementen”, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
betaling van (een vergoeding van) de buitengerechtelijke kosten ad € 879,79;
betaling van de proceskosten.
Ter zitting van 10 maart 2021 heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verder nog de veroordeling van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzocht tot:
11. het opstellen (bedoeld zal zijn: en verstrekken) van een eindafrekening met een deugdelijke bruto/netto specificatie
11. betaling van de transitievergoeding
11. betaling van een billijke vergoeding ad € 5.000,00.
3.3.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
in het tegenverzoek en het voorwaardelijke tegenverzoek
3.4.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzoek de veroordeling van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot betaling van € 3.886,86 met rente bij wijze van gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:677 lid 3 sub a BW juncto art. 7:672 lid 2 sub c (bedoeld zal zijn sub
b, want het dienstverband heeft minder dan tien jaar geduurd) BW.
3.5.
Voor het geval de onverwijlde opzegging (het ontslag op staande voet) wordt vernietigd, verzoekt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen door [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (de ‘e-grond’) dan wel op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de ‘g-grond’).

4.De beoordeling

in het verzoek
4.1.
Vaststaat dat de brand die in de nacht van 5 op 6 juni 2020 in het restaurant is ontstaan dermate ernstig is geweest dat het restaurant verbouwd moest worden teneninde weer als zodanig (als restaurant) in gebruik te kunnen worden genomen en dat gedurende die verbouwing de overeengekomen werkzaamheden niet konden worden verricht. Die oorzaak behoort in redelijkheid voor rekening van de werkgever [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te komen en gedurende die periode behield [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] derhalve in beginsel zijn recht op loondoorbetaling.
Wat dan met name opvalt is, dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in zijn verweer geen woord wijdt aan de vraag wanneer de verbouwing van het restaurant klaar was en [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] derhalve weer in staat gesteld kon worden de bedongen arbeid uit te komen voeren. Die vraag blijft zelfs tot op heden onbeantwoord. Tevens valt op dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot op heden verzuimt om een kopie van de ontslagbrief met daarin de redenen van het ontslag op staande voet in het geding te brengen, zodat we het wat dat betreft moeten doen met de stellingen in het verweerschrift, dat overigens pas op de (eerste) zitting in het geding is gebracht. Volgens [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is sprake geweest van werkweigering doordat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op herhaalde verzoeken van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om (vervangende) werkzaamheden te komen doen niet heeft gereageerd. Wat die vervangende werkzaamheden dan precies inhielden, blijft eveneens onduidelijk. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] lijkt te suggereren dat hij van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verwachtte dat hij zou meehelpen met de herbouw van het restaurant, doch uit niets blijkt dat zulks (ook) tot de overeengekomen werkzaamheden behoorde terwijl gesteld noch gebleken is dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] de vaardigheden bezit om de nodige herbouwwerkzaamheden te verrichten (hetgeen toch een geheel andere tak van sport is) en dat dat dus ook in redelijkheid van hem verlangd kon worden. Daar komt nog bij dat het verweer van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , inhoudende dat hij [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ‘herhaaldelijk’ verzocht heeft vervangende werkzaamheden te komen verrichten (wanneer dan precies?), door [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ter zitting gemotiveerd is betwist en door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op geen enkele wijze nader is geconcretiseerd, laat staan aangetoond. Daarmee is de door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gestelde werkweigering in deze procedure tussen partijen niet vast komen te staan.
Daarmee staat ook vast dat het gegeven ontslag op 26 september 2020 niet rechtsgeldig was. Dat ontslag zal daarom worden vernietigd. Bij een dienovereenkomstige verklaring voor recht bestaat dan geen separaat belang, zodat dat onderdeel wordt afgewezen.
4.2.
Het bovenstaande betekent dat de arbeidsovereenkomst niet op 26 september 2020 is geëindigd en nog bestaat. Nu [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich niet verzet tegen de door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voorwaardelijk verzochte ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, zal de kantonrechter aan dat verzoek tegemoet komen en de arbeidsovereenkomst ontbinden.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is die verstoorde arbeidsverhouding evenwel het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] als werkgever, nu hij zonder rechtsgeldige reden het loon sinds juli 2020 niet meer betaald heeft en de arbeidsovereenkomst onverwijld heeft opgezegd zonder dat daarvoor een dringende reden bestond. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 sub a BW zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst, gelet op de in het geval van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voor [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] geldende opzegtermijn van twee maanden, ontbinden per 1 juni 2021.
4.4.
De verzoeken zoals genoemd onder 3.2. sub 1 en 2 zullen derhalve worden toegewezen.
4.5.
Met betrekking tot de gevorderde post onder punt 3, de woonvergoeding over de maanden maart tot en met juni 2020, wordt als volgt geoordeeld. Partijen zijn, zo staat onweersproken vast, overeengekomen dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de boven het restaurant gelegen woonruimte - die aan [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] toebehoort - mocht wonen tegen een vergoeding van € 168,81 per maand en dat betaling van dat bedrag zou geschieden door inhouding op het loon. [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft zich ter onderbouwing van zijn verzoek op dit punt beperkt tot de opmerking dat hij sinds maart 2020 niet meer in die bovenwoning woont, evenwel zonder te kennen te geven waar hij dan vanaf dat moment wel verbleef (en hij heeft daar ook geen bewijs van aangeboden). Tevens heeft hij het verweer van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op dit punt, inhoudend dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] volgens de gemeentelijke basisadministratie nog steeds op het adres [adres] (de bovenwoning) staat ingeschreven, geheel onbesproken gelaten. De kantonrechter zal in het midden laten of deze afspraak tussen partijen als een huurovereenkomst aangemerkt dient te worden (maar daar lijkt het wel op), doch van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] mocht in redelijkheid hoe dan ook verwacht worden dat hij indien hij - zoals hij stelt - vanaf maart 2020 niet meer in die woning verbleef en de overeengekomen vergoeding daarom niet langer wilde betalen, die overeenkomst zou opzeggen. Gesteld noch gebleken is dat hij dat heeft gedaan. Dit onderdeel van het verzoek is derhalve niet toewijsbaar.
4.6.
De kosten van de leaseauto zijn niet separaat toewijsbaar nu het daarvoor ontbreekt aan een (zelfs maar gestelde) juridische grondslag.
4.7.
Het verzoek onder punt 5 (van 3.2.) zal worden toegewezen, nu dat verzoek door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] onbetwist is gebleven. De dwangsom zal evenwel gemaximeerd worden op
€ 1.000,00 en de termijn om de specificaties te verstrekken zal op twee weken gesteld worden.
4.8.
De verzoeken onder 6, 7 en 8 houden alledrie verband met de stelling van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] dat hij vanaf juli 2016 minder loon heeft ontvangen dan waar hij op grond van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde cao Horeca, dan wel het Arbeidsvoorwaardenreglement Koninklijke Horeca Nederland, recht op had. Doordat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het kennelijk niet nodig heeft gevonden deze onderdelen gemotiveerd te betwisten, staan ze in rechte tussen partijen vast, zodat deze zullen worden toegewezen.
4.9.
Een vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden toegewezen nu gebleken is dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] genoodzaakt was om kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte te maken en de gestelde daartoe verrichte werkzaamheden op zichzelf niet door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] worden betwist. Een deel van de verzochte hoofdsommen wordt afgewezen, zodat het in dit kader in redelijkheid toe te wijzen bedrag zal worden vastgesteld op € 500,00 (in plaats van het verzochte bedrag van € 879,79).
4.10.
Het verzoek onder nummer 11 (het opstellen van een deugdelijke bruto/netto eindafrekening) is toewijsbaar in die zin dat die verplichting in beginsel pas kan ontstaan na afloop van het dienstverband. Die verplichting bestaat weliswaar reeds uit de wet, doch gelet op het feit dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het niet nodig heeft gevonden om op de zitting te verschijnen acht de kantonrechter een belang voor [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] bij een veroordeling op dit punt aanwezig.
4.11.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] dient ook de wettelijke transitievergoeding aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te betalen. De omvang daarvan kan de kantonrechter niet precies berekenen nu de exacte begindatum van het dienstverband niet kenbaar is gemaakt.
4.12.
Nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever zal aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op grond van art. 7:671b lid 9 sub c BW een ten laste van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] komende billijke vergoeding worden toegewezen. Gelet op de duur van de arbeidsovereenkomst, de omvang van het loon, de leeftijd van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , de ernst van het verwijtbaar handelen van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en de overige omstandigheden zoals door de Hoge Raad genoemd in zijn ‘New Hairstyle’-beschikking van 30 juni 2017, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van
€ 5.000,00 bruto op zijn plaats.
4.13.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot de datum van dit vonnis begroot op € 830,00, bestaande uit € 747,00 aan salaris gemachtigde en € 83,00 aan griffierecht.
in het tegenverzoek en het voorwaardelijke tegenverzoek
4.14.
Het voorwaardelijke tegenverzoek is toegewezen en op grond van de overwegingen in het verzoek wordt het tegenverzoek (ter zake van de gefixeerde schadevergoeding) afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt de onverwijlde opzegging d.d. 26 september 2020;
5.2.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 juni 2021;
5.3.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het loon vanaf 26 september 2020 door te betalen tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de respectieve datums van verzuim tot aan de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het netto equivalent van € 5.398,41 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de respectieve datums van verzuim tot aan de dag van voldoening;
5.5.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] loonspecificaties over de periode januari 2018 tot en met juni 2020 te verstrekken binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 1.000,00;
5.6.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] € 961,28 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de respectieve datums van verzuim tot aan de dag van voldoening;
5.7.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] € 1.352,47 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de respectieve datums van verzuim tot aan de dag van voldoening;
5.8.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het te weinig betaalde loon over 2018 tot en met juni 2020 inclusief vakantiebijslag conform de destijds geldende Cao’s en Arbeidsvoorwaardenreglementen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de respectieve datums van verzuim tot aan de dag van voldoening;
5.9.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] € 500,00 te betalen;
5.10.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een deugdelijke bruto/netto eindafrekening te verstrekken;
5.11.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] de wettelijke transitievergoeding te betalen;
5.12.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een billijke vergoeding ad € 5.000,00 te betalen;
5.13.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot de datum van dit vonnis begroot op € 830,00;
5.14.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.15.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
RK