4.1.Zowel in voornoemde brief van 7 oktober 2020 als in het verrzoekschrift heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] uitgebreid en concreet betwist dat hij zonder toestemming medio juni 2020 met de bedrijfsauto naar Polen was gereden. Die toestemming had [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] namelijk wel degelijk, zo betoogt hij. In het verzoekschrift heeft hij het als volgt verwoord (vanaf punt 30):
“
30. Zoals reeds is aangegeven is het restaurant van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de nacht van 5 op 6 juni 2020 getroffen door een brand, waarbij niet alleen het restaurant, maar ook de bovenwoning waar [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en twee andere werknemers van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verbleven, niet meet in gebruik kon worden genomen. Ook kon er sinds de brand niet meer gewerkt worden in het restaurant, aangezien dit eerst opgeknapt diende te worden. Wat betreft het verblijf heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , zoals reeds bij de feiten en omstandigheden is aangegeven, eerst een aantal dagen (4) in een hotel gewoond, waarna [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] na deze dagen op straat stond. De Gemeente Heerlen kon destijds geen opvangplek voor [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] vinden.
31. Er is, zoals reeds is aangegeven, contact geweest tussen [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , in het bijzijn van twee andere medewerkers van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , zijnde de heer [naam medewerker] en mevrouw [naam medewerkster] , omdat er niet meer kon worden gewerkt en niet meer kon worden gewoond. In het telefoongesprek tussen [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en de heer [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , in het bijzijn van de heer [naam medewerker] en mevrouw [naam medewerkster] is toen afgesproken dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een auto ter beschikking zou stellen zodat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] terug kon gaan naar zijn familie in Polen. Deze auto zou ter beschikking worden gesteld totdat het restaurant weer heropend zou worden in september / oktober 2020. Tevens is in het gesprek tussen [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , de heer [naam medewerker] , mevrouw [naam medewerkster] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] afgesproken dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gebruik mocht maken van de bedrijfswagen.
32. Gelet op het voorgaande had [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , in tegenstelling tot de beweringen van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , wel degelijk toestemming om met de bedrijfswagen naar Polen te vertrekken medio juni 2020 tot de heropening van het restaurant in september / oktober, hetgeen bevestigd kan worden door de heer [naam medewerker] die destijds aanwezig was bij het gesprek met [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .
33. In dit kader is nog relevant dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ook al een aantal keren vóór de brand, met medeweten en goedkeuren van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , met de bedrijfswagen naar Polen is gegaan. Elke keer dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met de bedrijfswagen naar Polen is gegaan, is er vooraf toestemming gevraagd aan en toestemming verleend door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] . [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft nimmer aangegeven dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] de bedrijfswagen niet zou mogen gebruiken voor privédoeleinden.
34. Daarnaast heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] nimmer gesommeerd om de bedrijfswagen in te leveren op het bedrijf van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .”
Deze gemotiveerde betwisting is door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet dan wel onvoldoende weerlegd. Van enige sommatie voorafgaande aan 25 september 2020 om de bedrijfsauto in te leveren is niet gebleken, noch van het ontbreken van toestemming om met de bedrijfsauto naar Polen te gaan. Dit levert derhalve geen dringende reden op voor een onverwijlde opzegging. Ook het gestelde dreigement, inhoudend dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tegen [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gezegd heeft dat hij zijn onderneming kapot zal maken, is door [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gemotiveerd betwist en door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] daarna verder niet meer aangetoond, zodat ook die grondslag het ontlag op staande voet niet kan dragen.
Daarmee staat in deze procedure tussen partijen vast dat het gegeven ontslag op
25 september 2020 niet rechtsgeldig was. Dat ontslag zal daarom worden vernietigd. Bij een dienovereenkomstige verklaring voor recht bestaat dan geen separaat belang, zodat dat onderdeel wordt afgewezen.