ECLI:NL:RBLIM:2021:3111

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
8884441 AZ VERZ 20-134
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet, toewijzing loonvordering, transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek], en zijn werkgever, [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek]. De werknemer was sinds 31 juli 2010 in dienst als Hulp pizzabakker, maar ontving sinds juli 2020 geen loon meer. Op 25 september 2020 werd hij op staande voet ontslagen, wat hij betwistte. De werknemer verzocht de rechter om het ontslag te vernietigen en om loon, een transitievergoeding en een billijke vergoeding te ontvangen. De werkgever voerde aan dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege ongeoorloofd gebruik van de bedrijfsauto en bedreigingen door de werknemer.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werknemer wel degelijk toestemming had om de bedrijfsauto te gebruiken. De rechter vernietigde het ontslag en ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2021, waarbij de werkgever werd veroordeeld tot doorbetaling van het loon, betaling van achterstallig loon, een transitievergoeding van € 7.073,70 en een billijke vergoeding van € 20.000,00. Ook werd de werkgever veroordeeld tot betaling van proceskosten en het verstrekken van loonspecificaties. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een rechtsgeldige reden voor ontslag op staande voet en de rechten van werknemers bij onterecht ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 8884441 AZ VERZ 20-134
Beschikking van de kantonrechter van 24 maart 2021
in het verzoek van
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ,
wonend in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.L. Smits-Emons
tegen
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ,handelend onder de naam
[handelsnaam] ,
wonend in [woonplaats] , aan de [adres] ,
verwerende partij,
verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde mr. G.M.O. Puddu.
Partijen worden hierna [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 24 november 2020 ter griffie ontvangen verzoekschrift
  • de nagekomen bijlagen van de zijde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
  • het ter zitting van 30 december 2020 overgelegde verweerschrift, tevens inhoudend een voorwaardelijk tegenverzoek en een tegenverzoek
  • het proces-verbaal van de op de zitting gesloten vaststellingovereenkomst
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] van 6 januari 2021, waarin deze de vaststellingsovereenkomst ontbindt ex art. 7:670b lid 2 BW en verzoekt de procedure te hervatten
  • de brief van 2 maart 2021 van de zijde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met een aanvullende productie
  • het op 8 maart 2021 ter griffie ontvangen verweerschrift van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tegen de op 30 december 2020 gedane (voorwaardelijke) tegenverzoeken
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 10 maart 2021, waar [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] noch zijn gemachtigde is verschenen, hoewel datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling op verzoek van de gemachtigde in overeenstemming met zijn agenda waren bepaald.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] exploiteert een pizzeria, verder te noemen: het restaurant.
2.2.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is sinds 31 juli 2010 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de functie van Hulp pizzabakker tegen een bruto-maandloon van (laatstelijk)
€ 1.799,47 exclusief emolumenten voor 38 uur per week.
2.3.
In de nacht van 5 op 6 juni 2020 zijn het restaurant en de zich boven het restaurant bevindende woonruimte, waar [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] woonde, getroffen door een brand. Als gevolg van die brand was de bovenliggende woning niet meer bewoonbaar en moest het restaurant verbouwd worden.
2.4.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft vanaf juli 2020 geen loon van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] meer ontvangen.
2.5.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is op 23 juni 2020 in Polen, waar hij medio juni 2020 met de bedrijfswagen van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] naar toe was gegaan, getroffen door een hartaanval en is sindsdien arbeidsongeschikt.
2.6.
Op 21 september 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , diens werknemers (onder wie [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ) en de heer [naam] , aan wie [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] naar zijn zeggen voornemens was het restaurant te verkopen. Daarbij is aan de werknemers een aanbod gedaan om het dienstverband te beëindigen tegen een vergoeding, doch [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft dat aanbod afgeslagen. Drie dagen later (24 september 2020) is dat aanbod nogmaals gedaan, zij het met een hogere vergoeding, doch [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is ook op dat aanbod niet ingegaan.
2.7.
Bij brief van 25 september 2020 (bijlage 7 bij het verzoekschrift) heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op staande voet ontslagen. Uit die brief wordt de navolgende passage aangehaald:

Zoals u bekend is is de onroerende zaak waarin het restaurant wordt gexp1oiteerd op 4 juni 2020 getroffen door een uitslaande brand en is het restaurant verloren gegaan. Ook de bovenwoning welke aan u ter beschikking is gesteld is door de brand onbewoonbaar. Sinds 4 juni 2020 heeft u derhalve met behoud van salaris niet meer gewerkt voor werkgever en bent u feitelijk vrijgesteld van werk.
Werkgever heeft u togestaan dat u in deze periode - totdat het restaurant weer zal openen- op vakantie gaat naar uw geboorteland Polen. U had evenwel geen toestemming om daarbij gebruik te maken van de bedrijfsauto van werkgever - Restaurant Pizzeria Salvatore. Het gebruik van de bedrijfsauto is uitsluitend toegestaan indien en voor zover u in opdracht van werkgever en ten behoeve van werkgever werkzaamheden verricht. Privé-gebruik is zonder uitdrukkelijke schriftelijke en voorafgaande toestemming van werkgever niet toegestaan.
U bent herhaaldelijk door werkgever aangesproken op het ongeoorloofde gebruik van de bedrijfsauto. U bent herhaaldelijk - zowel mondeling alsook telefonisch gesommeerd de auto in te leveren op het bedrijf van werkgever en de sleutels te retourneren. Ondanks herhaald verzoek en ondanks herhaalde toezeggingen uwerzijds heeft u geen gehoor gegeven aan dit verzoek.
Thans is gebleken dat u gebruik heeft gemaakt van de bedrijfsauto gedurende uw vakantie danwel familiebezoek in Polen. U bent met de auto - zonder uitdrukkelijke toestemming van werkgever - naar Polen gereden met de bedrijfsauto. Niet alleen had u daarvoor geen toestemming, ook is daardoor het maximale-jaarkilometrage dat is toegestaan door de lease-maatschappij overschreden.
(…)
Op woensdag 23 september 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen werkgever, de heer [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en u in het restaurant. Afgesproken was dat u de bedrijfs-auto zou inleveren. Na afloop van het gesprek bent u evenwel vertrokken en heeft u de bedrijfs-auto niet ingeleverd, doch heeft u deze meegenomen. Zoals aangegeven is privé-gebruik van de bedrijfs-auto niet toegestaan.
Tijdens het gesprek op voornoemde datum heeft u daarnaast uw onvrede geuit over de gang van zaken
binnen de onderneming en heeft u aangegeven een “boekje open te zullen doen over de
bedrijfsaangelegenheden bij de betreffende instanties” indien uw verzoeken niet zouden worden ingewilligd.
U heeft daarbij gedreigd de heer [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , althans zijn onderneming “kapot te zullen maken”.
Het moge duidelijk zijn dat dergelijke bedreigingen niet geaccepteerd worden. Uw handelwijze, het
handelen in strijd met de gemaakte afspraken leveren tezamen, maar ook ieder voor zich een dringende reden voor ontslag op staande voet op.
Ten overvloede bevestig ik u hierbij dat het dienstverband per heden is geëindigd.”
2.8.
Bij brief van 7 oktober 2020 heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich jegens [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven wegens (onder meer) het ontbreken van een dringende reden. Daarnaast is in die brief (bijlage 8 bij verzoekschrift) aanspraak gemaakt op achterstallig loon en een schadevergoeding. [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft op dit schrijven niet gereageerd, waarna [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zijn aanspraken bij brief van 10 november 2020 heeft herhaald, welke brief door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] eveneens onbeantwoord is gebleven.

3.De verzoeken en het geschil

het verzoek
3.1.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzoekt om voor recht te verklaren dat het op 25 september 2020 gegeven ontslag niet rechtsgeldig is en om dat ontslag te vernietigen. Ter zitting van 10 maart 2021 heeft hij wel te kennen gegeven dat de arbeidsverhouding dermate verstoord is dat hij zich niet verzet tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op die grond (die door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voorwaardelijk is verzocht, te weten voor het geval het ontslag op staande voet geen stand houdt). Het verzoek om wedertewerkstelling heeft hij ter zitting van 10 maart 2021 ingetrokken.
3.2.
[verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzocht in het verzoekschrift voorts de veroordeling van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot:
doorbetaling van het loon vanaf 25 september 2020 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
betaling van het netto equivalent van € 5.398,41 bruto aan achterstallig loon over de periode 1 juli 2020 tot en met (24) september 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
het verstrekken van loonspecificaties over de maanden maart en april 2020 en tot betaling van het te weinig betaalde loon over die maanden, te vermeerderen met de wetellijke verhoging en de wettelijke rente;
betaling van (een vergoeding van) de buitengerechtelijke kosten ad € 644,92;
betaling van de proceskosten.
Ter zitting van 10 maart 2021 heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verder nog de veroordeling van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzocht tot:
6. het opstellen (bedoeld zal zijn: en verstrekken) van een eindafrekening met een deugdelijke bruto/netto specificatie
7. betaling van de transitievergoeding
8. betaling van een billijke vergoeding ad € 40.000,00.
in het tegenverzoek en het voorwaardelijke tegenverzoek
3.3.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzoek de veroordeling van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot betaling van € 5.830,28 met rente bij wijze van gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:677 lid 3 sub a BW juncto art. 7:672 lid 2 sub c BW.
3.4.
Voor het geval de onverwijlde opzegging (het ontslag op staande voet) wordt vernietigd, verzoekt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen door [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (de ‘e-grond’) dan wel op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de ‘g-grond’).

4.De beoordeling

in het verzoek
4.1.
Zowel in voornoemde brief van 7 oktober 2020 als in het verrzoekschrift heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] uitgebreid en concreet betwist dat hij zonder toestemming medio juni 2020 met de bedrijfsauto naar Polen was gereden. Die toestemming had [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] namelijk wel degelijk, zo betoogt hij. In het verzoekschrift heeft hij het als volgt verwoord (vanaf punt 30):

30. Zoals reeds is aangegeven is het restaurant van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de nacht van 5 op 6 juni 2020 getroffen door een brand, waarbij niet alleen het restaurant, maar ook de bovenwoning waar [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en twee andere werknemers van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verbleven, niet meet in gebruik kon worden genomen. Ook kon er sinds de brand niet meer gewerkt worden in het restaurant, aangezien dit eerst opgeknapt diende te worden. Wat betreft het verblijf heeft [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , zoals reeds bij de feiten en omstandigheden is aangegeven, eerst een aantal dagen (4) in een hotel gewoond, waarna [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] na deze dagen op straat stond. De Gemeente Heerlen kon destijds geen opvangplek voor [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] vinden.
31. Er is, zoals reeds is aangegeven, contact geweest tussen [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , in het bijzijn van twee andere medewerkers van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , zijnde de heer [naam medewerker] en mevrouw [naam medewerkster] , omdat er niet meer kon worden gewerkt en niet meer kon worden gewoond. In het telefoongesprek tussen [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en de heer [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , in het bijzijn van de heer [naam medewerker] en mevrouw [naam medewerkster] is toen afgesproken dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een auto ter beschikking zou stellen zodat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] terug kon gaan naar zijn familie in Polen. Deze auto zou ter beschikking worden gesteld totdat het restaurant weer heropend zou worden in september / oktober 2020. Tevens is in het gesprek tussen [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , de heer [naam medewerker] , mevrouw [naam medewerkster] en [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] afgesproken dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gebruik mocht maken van de bedrijfswagen.
32. Gelet op het voorgaande had [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , in tegenstelling tot de beweringen van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , wel degelijk toestemming om met de bedrijfswagen naar Polen te vertrekken medio juni 2020 tot de heropening van het restaurant in september / oktober, hetgeen bevestigd kan worden door de heer [naam medewerker] die destijds aanwezig was bij het gesprek met [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .
33. In dit kader is nog relevant dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ook al een aantal keren vóór de brand, met medeweten en goedkeuren van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , met de bedrijfswagen naar Polen is gegaan. Elke keer dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met de bedrijfswagen naar Polen is gegaan, is er vooraf toestemming gevraagd aan en toestemming verleend door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] . [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft nimmer aangegeven dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] de bedrijfswagen niet zou mogen gebruiken voor privédoeleinden.
34. Daarnaast heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] nimmer gesommeerd om de bedrijfswagen in te leveren op het bedrijf van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .
Deze gemotiveerde betwisting is door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet dan wel onvoldoende weerlegd. Van enige sommatie voorafgaande aan 25 september 2020 om de bedrijfsauto in te leveren is niet gebleken, noch van het ontbreken van toestemming om met de bedrijfsauto naar Polen te gaan. Dit levert derhalve geen dringende reden op voor een onverwijlde opzegging. Ook het gestelde dreigement, inhoudend dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tegen [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gezegd heeft dat hij zijn onderneming kapot zal maken, is door [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gemotiveerd betwist en door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] daarna verder niet meer aangetoond, zodat ook die grondslag het ontlag op staande voet niet kan dragen.
Daarmee staat in deze procedure tussen partijen vast dat het gegeven ontslag op
25 september 2020 niet rechtsgeldig was. Dat ontslag zal daarom worden vernietigd. Bij een dienovereenkomstige verklaring voor recht bestaat dan geen separaat belang, zodat dat onderdeel wordt afgewezen.
4.2.
Het bovenstaande betekent dat de arbeidsovereenkomst niet op 25 september 2020 is geëindigd en nog bestaat. Nu [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich niet verzet tegen de door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voorwaardelijk verzochte ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, zal de kantonrechter aan dat verzoek tegemoet komen en de arbeidsovereenkomst ontbinden.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is die verstoorde arbeidsverhouding evenwel het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] als werkgever, nu hij zonder rechtsgeldige reden het loon sinds juli 2020 niet meer betaald heeft en de arbeidsovereenkomst onverwijld heeft opgezegd zonder dat daarvoor een dringende reden bestond. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 sub a BW zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst, gelet op de in het geval van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voor [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] geldende opzegtermijn van drie maanden, ontbinden per 1 juli 2021.
4.4.
De verzoeken zoals genoemd onder 3.2. sub 1 en 2 zullen derhalve worden toegewezen.
4.5.
Ter zitting van 30 december 2020 heeft [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] slechts te kennen gegeven dat hij twijfelt of er te weinig is betaald (over maart of april 2020) en dat hij daar nog niet naar gekeken heeft. Het onder punt 3 gevorderde is daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist.
Ook dit onderdeel zal derhavle worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden toegewezen nu gebleken is dat [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] genoodzaakt was om kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte te maken, de gestelde daartoe verrichte werkzaamheden op zichzelf niet door [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] worden betwist en deze werkzaamheden het kostenbedrag - berekend volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten - rechtvaardigen.
4.7.
Het verzoek onder nummer 11 (het opstellen van een deugdelijke bruto/netto eindafrekening) is toewijsbaar in die zin dat die verplichting in beginsel pas kan ontstaan na afloop van het dienstverband. Die verplichting bestaat weliswaar reeds uit de wet, doch gelet op het feit dat [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het niet nodig heeft gevonden om op de zitting van 10 maart 2021 te verschijnen acht de kantonrechter een belang voor [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] bij een veroordeling op dit punt aanwezig.
4.8.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] dient ook de wettelijke transitievergoeding aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te betalen. Deze bedraagt € 7.073,70 (bij een dienstverband van 10 jaar, elf maanden en een dag en een bruto maandloon van € 1.943,43 inclusief vakantiebijslag).
4.9.
Nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever zal aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op grond van art. 7:671b lid 9 sub c BW een ten laste van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] komende billijke vergoeding worden toegewezen. Gelet op de duur van de arbeidsovereenkomst, de omvang van het loon, de leeftijd van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , de ernst van het verwijtbaar handelen van [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en de overige omstandigheden zoals door de Hoge Raad genoemd in zijn ‘New Hairstyle’-beschikking van 30 juni 2017, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van
€ 20.000,00 bruto op zijn plaats.
4.10.
[verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Jarosz tot de datum van dit vonnis begroot op € 830,00, bestaande uit € 747,00 aan salaris gemachtigde en € 83,00 aan griffierecht.
in het tegenverzoek en het voorwaardelijke tegenverzoek
4.11.
Het voorwaardelijke tegenverzoek is toegewezen en op grond van de overwegingen in het verzoek wordt het tegenverzoek (ter zake van de gefixeerde schadevergoeding) afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt de onverwijlde opzegging d.d. 25 september 2020;
5.2.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 juli 2021;
5.3.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het loon vanaf 25 september 2020 door te betalen tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdatums tot aan de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] het netto equivalent van € 5.398,41 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdatums tot aan de dag van voldoening;
5.5.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] loonspecificaties over de maanden maart en april 2020 te verstrekken en tot betaling van het te weinig betaalde loon over die maanden, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de verzuimdatums tot aan de dag van voldoening;
5.6.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] € 644,92 te betalen;
5.7.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een deugdelijke bruto/netto eindafrekening te verstrekken;
5.8.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] de wettelijke transitievergoeding ad € 7.073,70 te betalen;
5.9.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om aan [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een billijke vergoeding ad € 20.000,00 te betalen;
5.10.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker, verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot de datum van dit vonnis begroot op € 830,00;
5.11.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
RK