ECLI:NL:RBLIM:2021:3109

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
9008222 AZ VERZ 21-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vernietiging arbeidsovereenkomst van chef-kok wegens overtredingen hygiëneregels

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over het verzoek van een werkneemster, chef-kok bij CBG Vrijthof B.V., om het ontslag op staande voet te vernietigen. De werkneemster was op 17 juli 2018 in dienst getreden en had een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Op 19 november 2020 ontving CBG een waarschuwing van de NVWA wegens het niet naleven van hygiëneregels. Na meerdere waarschuwingen en een laatste officiële waarschuwing op 29 december 2020, werd de werkneemster op 5 januari 2021 op staande voet ontslagen. De werkneemster betwistte de dringende reden voor het ontslag en verzocht om doorbetaling van haar loon en vernietiging van de opzegging.

De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd diende te worden. De verwijten die CBG aan de werkneemster maakte waren onvoldoende om tot een rechtsgeldig ontslag te komen. De kantonrechter stelde vast dat de werkneemster niet op de hoogte was gesteld van de specifieke feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen. Bovendien was de opzegging niet onverwijld, aangezien de dringende reden volgens CBG al op 29 december 2020 was geconstateerd. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster recht had op doorbetaling van haar loon tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Daarnaast werd het verzoek van CBG om de arbeidsovereenkomst te ontbinden toegewezen, omdat de werkneemster herhaaldelijk was gewaarschuwd en ernstige verwijten had gekregen. De kantonrechter concludeerde dat de werkneemster door haar handelen op 4 januari 2021 ernstig verwijtbaar had gehandeld, wat leidde tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9008222 AZ VERZ 21-21
Beschikking van 25 maart 2021
in de zaak van
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. R.A.J. de Leeuw
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CBG VRIJTHOF B.V.,
gevestigd te Maastricht,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. H.S. de Lint.
Partijen zullen hierna [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] en CBG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de door CBG nagezonden bijlagen
  • de door [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] nagezonden bijlagen, tevens “akte eisvermeerdering”,
  • de mondelinge behandeling op 17 maart 2021, waarbij namens CBG een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is op 17 juli 2018 in dienst van CBG getreden. Met ingang van 24 juli 2020 is zij op basis van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur in dienst van CBG in de functie van chef-kok tegen een brutoloon van € 2.253,00 per maand.
2.2.
Op 19 november 2020 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) aan CBG een schriftelijke waarschuwing gegeven voor het niet in acht nemen van (kort gezegd) de geldende hygiëneregels. Zo werden producten aangetroffen waarvan de “ten minste houdbaar tot”- datum was overschreden, waren eigen bereide producten niet voorzien van een productiedatum en was er geen registratie aanwezig.
2.3.
Op dezelfde dag heeft bij CBG een meeting plaatsgevonden. Daarin zijn de bevindingen van de NVWA besproken, alsmede de problematische samenwerking tussen werknemers van CBG en dan met name die tussen [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] en haar collega [naam collega 1] , die kennelijk “ [naam collega 1] ” genoemd wordt.
2.4.
De meeting alsmede de bevindingen van de NVWA hebben geresulteerd in een aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] gericht bericht van 25 november 2020 waarin CBG in twaalf punten een opsomming heeft gegeven van hetgeen is besproken. In het bericht heeft CBG aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] een officiële waarschuwing gegeven voor de volgende punten:
4. Er is sprake geweest van het oppakken van een koksmes en hiermee wijzen door [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] tijdens één van de woordenwisselingen met [naam collega 1]
6. Er is een onprofessionele houding ontstaan van al het werkzaam personeel als het gaat om probleemoplossend vermogen
9. Bij controle NVWA bleken de HACCP formulieren niet in orde (vindbaar)
10. De schoonmaak in de keuken is op meerdere vlakken niet in orde, hetgeen o.a. onder de verantwoordelijkheid van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] valt.
12. De vriezer was niet op orde op meerdere manieren, hetgeen o.a. onder de verantwoordelijkheid van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] valt.
2.5.
Op 29 december 2020 heeft CBG aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] een “laatste officiële waarschuwing” gegeven omdat er op 22 december weer een overtreding was geconstateerd. Er is toen bedorven kalkoen-bacon aangetroffen met een dagsticker van 1 december.
2.6.
Op 2 januari 2021 heeft bij CBG een gesprek plaatsgevonden waarbij in ieder geval [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] , [naam] en een collega van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] genaamd [naam collega 2] aanwezig waren.
2.7.
Op 4 januari 2021 is [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] aanwezig geweest in het restaurant van CBG
2.8.
Bij brief van 5 januari 2021 heeft CBG aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] bevestigd dat zij op 2 januari 2021 op staande voet ontslagen is. In de brief verwijst CBG naar de punten waarvoor [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op 25 november 2020 (zie 2.4.) een waarschuwing heeft gekregen, alsmede naar de laatste waarschuwing van 29 december 2020 (zie 2.5.). CBG deelt [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] mede dat het op 29 december 2020 opnieuw op “exact dezelfde punten” is misgegaan waardoor de situatie onhoudbaar is geworden.
2.9.
Bij brief van 8 januari 2021 heeft [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] aan CBG medegedeeld dat zij het bestaan van de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden betwist. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] deelt in de brief verder mee beschikbaar te zijn om de bedongen arbeid te verrichten en zij verzoekt om doorbetaling van het loon.
2.10.
Bij e-mail van 12 januari 2021 heeft CBG tegenover (de gemachtigde van) [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] het standpunt ingenomen dat het ontslag rechtsgeldig en tijdig is gegeven.
2.11.
Partijen hebben daarna nog onderhandeld maar dit heeft niet tot een overeenkomst geleid.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] verzoekt:
vernietiging van de opzegging;
haar toe te laten tot de bedongen werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
CBG te veroordelen tot betaling van het loon van € 2.399,25 per maand, vermeerderd met emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum van opeisbaarheid;
CBG te veroordelen tot betaling van achterstallig loon over de periode 24 juli 2018 tot en met 2020 van € 1.819,72 (incl. vakantiebijslag), te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid.
3.2.
CBG voert verweer.
3.3.
CBG verzoekt [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding op grond van art. 7:672 lid 11 BW.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst nog bestaat verzoekt CBG de arbeidsovereenkomst per de eerst mogelijke datum te ontbinden, primair zonder verschuldigdheid van een transitievergoeding en subsidiair, in geval de cumulatiegrond van toepassing is, zonder verhoging van de transitievergoeding.
3.4.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] verweer strekt primair tot afwijzing van het ontbindingsverzoek van CBG. Subsidiair, voor het geval het verzoekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen, verzoekt zij om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd dient te worden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.1.1.
De brief van 5 januari 2021 geeft een gedetailleerde opsomming van de verwijten die CBG aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] maakt tot en met de laatste waarschuwing van 29 december 2020. Die verwijten zijn op zichzelf genomen onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op 2 januari of 5 januari 2020 terecht op staande voet ontslagen is. CBG zag daarin immers zelf geen aanleiding om tot onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, want ze heeft volstaan met het geven van waarschuwingen.
4.1.2.
Uit de brief blijkt ook dat er volgens CBG op 29 december 2021 nog iets is voorgevallen of geconstateerd op grond waarvan CBG alsnog is overgegaan tot ontslag op staande voet. De brief is daar echter te vaag over. Onduidelijk is namelijk wat CBG bedoeld heeft met de mededeling dat het op 29 december 2021 op exact dezelfde punten is misgegaan. De brief zelf biedt alleen daarom al onvoldoende grondslag voor een rechtsgeldig ontslag.
4.1.3.
Ook tijdens deze procedure is lange tijd onduidelijk gebleven wat CBG [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] precies verwijt over hetgeen op 29 december 2020 is gebeurd en/of geconstateerd. CBG heeft in het verweerschrift en de pleitnota niet uitgelegd op grond van welke nieuwe feiten voor haar op 29 december 2021 de maat vol was. Eerst nadat de kantonrechter daarnaar heeft gevraagd, heeft CBG toegelicht dat het ging om hetgeen is geconstateerd blijkens de laatste bladzijde van bijlage zes van CBG. Die bladzijde bevat een whatsapp-bericht met foto’s met de volgende tekst:
“ [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is wel erg hardleers hè? Zalm zonder datum Het houdt niet op En er zijn geen pancake mixen klaar Niks”.Uit dit bericht blijkt evenwel niet op welk moment dit zou zijn geconstateerd. Ook heeft CBG verwezen naar bijlage 8: een verklaring van [naam] van CBG waarin staat dat op 29 december 2021 sprake was van niet afgedekte producten (waaronder zalm) en dagstickers die niet op orde of afwezig waren en dat dit aan het op 2 januari 2021 mondeling gegeven ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd. Deze verklaring is kennelijk later, ten behoeve van deze procedure op schrift gesteld en reeds daarom kan daaraan geen doorslaggevende waarde gehecht worden.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft bovendien gemotiveerd betwist dat CBG haar op 2 januari 2021 heeft geconfronteerd met hetgeen op 29 december 2021 zou zijn geconstateerd. Ook heeft zij gemotiveerd betwist dat zij op 2 januari 2021 op staande voet ontslagen is. Volgens haar ging het gesprek op 2 januari 2021 over de laatste waarschuwing die haar op 29 december 2020 is gegeven alsmede het voornemen/voorstel van CBG om de arbeidsovereenkomst te ontbinden omdat CBG wilde stoppen met de vestiging te Maastricht. Gelet op deze gemotiveerde betwisting en de daartegenover staande late onderbouwing van CBG is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat CBG de arbeidsovereenkomst met [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] reeds op 2 januari 2021 wegens een dringende reden onverwijld opgezegd heeft. De opzegging is dus eerst op 5 januari 2021 schriftelijk gebeurd en, zoals reeds hiervoor overwogen, is die opzegging voor wat betreft de geconstateerde dringende reden te onduidelijk. Daarnaast is deze opzegging van 5 januari 2021 niet onverwijld genoeg gebeurd aangezien de dringende reden volgens CBG reeds op 29 december 2020 geconstateerd.
4.2.
Het verzoek van CBG om [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding heeft zij kennelijk abusievelijk gebaseerd op art. 7:672 lid 11 BW. Daarin is bepaald dat de partij die onregelmatig opzegt een vergoeding verschuldigd is aan de wederpartij. Wellicht heeft CBG een beroep willen doen op art. 7:677 lid 2 BW. Daarin is bepaald dat degene die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, een vergoeding verschuldigd is als de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Ook dan moet CBG’s verzoek worden afgewezen. De opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt immers vernietigd, zodat CBG reeds daarom niet met succes een beroep op art. 7:677 lid 2 BW kan doen.
4.3.
Omdat de opzegging van de arbeidsovereenkomst zal worden vernietigd, heeft [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] recht op doorbetaling van het loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal eindigen.
4.4.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] betoogt dat zij krachtens de toepasselijke cao op basis van haar functie van chef-kok I in functiegroep 7 ingedeeld dient te worden en dat zij aldus per 1 juli 2020 recht heeft op € 2.399,25 bruto per maand. Dat de indeling in deze functiegroep had moeten gebeuren, is naar het oordeel van de kantonrechter correct. Dat blijkt immers uit de door [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] overgelegde bijlage 9. Blijkens de toepasselijke cao loontabel hoort bij deze functiegroep een brutoloon van € 2.399,59 bij een gemiddeld 38-urige werkweek. Het verweer van CBG dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is ingedeeld in de functiegroep chef kok en dus werkzaam is tegen een correct bruto maandloon van € 2.253,00 functiegroep 3 is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onnavolgbaar. CBG maakt er ook melding van dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] vanaf januari 2019 een lager loon heeft ontvangen wegens een parttime dienstverband, maar in deze zaak gaat het om het recht op loon van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op grond van de laatstelijk gesloten arbeidsovereenkomst en die overeenkomst ziet niet op een parttime dienstverband. Ook uit de in het geding gebrachte loonspecificaties blijkt dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] momenteel op fulltimebasis in dienst is.
Op grond van deze overwegingen zal CBG worden veroordeeld tot betaling van het loon van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] van € 2.399,25 bruto per maand met ingang van 2 januari 2021. Omdat de arbeidsovereenkomst wel zal worden ontbonden en de einddatum op vandaag gesteld zal worden (zie hierna 4.6.), zal CBG dus worden veroordeeld tot betaling van dit loon, vermeerderd met emolumenten, tot en met vandaag. CBG zal ook worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het loon, maar dan slechts tot en met februari 2021. Over de maand maart 2021 kan zij immers nog geen wettelijke rente en wettelijke verhoging verschuldigd zijn.
4.5.
Het verzoek van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] tot nabetaling van het loon over de periode 24 juli 2018 tot en met 2020 zal (deels) worden toegewezen op grond van de volgende redenen.
4.5.1.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] verzoekt de nabetaling over voornoemde periode omdat zij al die tijd niet in de juiste functiegroep behorend bij de functie van chef kok is ingedeeld
Die stelling is niet geheel juist want niet is gebleken dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] ook vóór 24 juli 2020 werkzaam was in de functie van chef kok. Hieruit volgt dat zij slechts recht heeft op een nabetaling met ingang van die datum. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft vanaf die datum namelijk recht op
€ 2.399,25 brutoloon per maand, terwijl CBG haar € 2.253,00 bruto betaald heeft. Over de maanden augustus tot en met december 2020 heeft [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] dus recht op een nabetaling van
€ 146,25 per maand en over de maand juli 2020 heeft zij recht op een nabetaling van € 37,74 (8/31x € 146,25). De totale nabetaling bedraagt dus € 768,99 (5 x € 146,25 + € 37,74), inclusief vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata en te vermeerderen met de wettelijke verhoging.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van CBG om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] te ontbinden toewijsbaar is. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] was reeds een meermaals gewaarschuwd vrouw. De verwijten die haar in dit verband zijn gemaakt door CBG zijn ernstig te noemen. Buiten twijfel staat dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] tijdens een woordenwisseling met haar collega [naam collega 1] met een mes naar hem gewezen heeft en dat dit voor die collega bedreigend is geweest. Ook de door CBG geconstateerde overtredingen van de hygiëneregels staan genoegzaam vast. In haar functie van chef-kok kan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] dan niet volstaan met het verweer dat haar collega’s die overtredingen begaan hebben. Zij is immers eindverantwoordelijk voor het feit dat de HACCP-formulieren onvindbaar zijn gebleven. Datzelfde geldt voor de aanwezigheid van bedorven producten en voor het niet stickeren en niet afdekken van producten. Het verweer dat zij tot 13 december 2020 afwezig was vanwege verlof, kan haar niet baten. Ook dan moet worden vastgesteld dat zij na dit verlof de kalkoenbacon niet (meteen) weggegooid heeft. In dat licht bezien is [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] ’ stelling dat de kalkoenbacon een week bewaard mocht worden niet relevant, want die week was op 22 december 2020 immers allang verstreken. Verder stelt zij dat zij de kalkoenbacon niet heeft gezien, maar ook dan maakt CBG haar terecht een verwijt, want als chef- kok had [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] het wel moeten zien.
4.7.
Niet in geding is dat de NVWA bij een volgende geconstateerde overtreding van de hygiëneregels kan overgaan tot het opleggen van een boete aan CBG of sluiting van het restaurant.
4.8.
Tegen de achtergrond van de terecht door CBG gemaakte verwijten, het feit dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] daarvoor reeds herhaalde malen indringend is gewaarschuwd door CBG en het gegeven dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] zich ervan bewust moet zijn geweest dat bij een volgende overtreding van de hygiëneregels de NVWA over kan gaan tot het opleggen van een boete of zelfs sluiting van het restaurant, is het volstrekt onbegrijpelijk dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op 4 januari 2021 de hygiëneregels opnieuw met voeten getreden heeft. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] zelf beweerd dat zij slechts twee frambozen uit de koeling gelaten heeft en heeft verzuimd een kartonnen doos op te ruimen. CBG heeft echter gesteld dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] die dag een feestje heeft gegeven en dat zij een puinhoop in de keuken heeft achtergelaten. Dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] een feestje heeft gegeven, heeft ze niet voldoende gemotiveerd weersproken. De gestelde puinhoop heeft CBG met foto’s onderbouwd en van de zijde van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is daar niets relevants tegenin gebracht. Met haar betoog dat in het restaurant werd verbouwd, wil zij wellicht aanvoeren dat het daarom een puinhoop was in het restaurant. Dit betoog faalt aangezien de keuken ook tijdens de verbouwing operationeel was omdat klanten wel eten konden afhalen/laten bezorgen. Ook dan moesten dus de hygiëneregels onverkort nageleefd worden. Bovendien laten de foto’s geen rommel in verband met een verbouwing zien. Wel tonen die foto’s aan dat de keuken uiterst rommelig is achtergelaten, dat daarbij de hygiëneregels opnieuw zijn overtreden en dat het daarbij niet slechts gaat om twee frambozen en een kartonnen doos. Verder laten de foto’s namelijk (onder meer) zien: diverse buiten de koeling gelaten producten, althans achtergelaten etenswaren, een open fles en een open blikje, een gebruikt en niet schoongemaakt mes, niet schoongemaakte apparatuur en een volle vuilnisbak.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] door het achterlaten van de rommel op
4 januari 2021 ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat op grond daarvan de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang dient te eindigen. Hieruit volgt tevens dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] geen recht heeft op een transitievergoeding en evenmin op een billijke vergoeding.
4.10.
Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk gesteld worden, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt CBG tot betaling aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] van € 768,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata en te vermeerderen met de wettelijke verhoging,
5.2.
veroordeelt CBG tot betaling aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] van € 2.399,25 bruto per maand (met alle emolumenten), met ingang van 2 januari 2021 tot en met vandaag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon van de periode van 2 januari 2021 tot en met 28 februari 2021 vanaf de respectieve verzuimdata en te vermeerderen met de wettelijke verhoging over het loon van de periode van 2 januari 2021 tot en met 28 februari 2021,
5.3.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] en CBG,
5.4.
bepaalt de einddatum van de arbeidsovereenkomst op vandaag,
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af,
5.7.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW