In deze zaak heeft een werknemer verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW, waarbij hij stelt dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De werknemer is sinds 1 april 2011 in dienst bij de werkgever en heeft een maandloon van € 3.266,47. De procedure is gestart na een reeks van gesprekken tussen de werknemer en zijn leidinggevende, waarin de werknemer werd geconfronteerd met de mededeling dat zijn functie zou komen te vervallen. De werknemer heeft zich ziek gemeld en heeft een advocaat ingeschakeld, waarna een mediationtraject is gestart dat uiteindelijk zonder resultaat is geëindigd. De werknemer heeft zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend op 27 januari 2021, waarbij hij ook aanspraak maakt op een transitievergoeding en andere vergoedingen. De werkgever heeft het verzoek van de werknemer betwist en zelf een tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verzoek van de werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kan worden toegewezen, omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever. Wel is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsverhouding verstoord is en heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond, met ingang van 1 mei 2021. De werkgever is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 11.857,29 aan de werknemer, evenals de loondoorbetaling tot de ontbindingsdatum.