ECLI:NL:RBLIM:2021:3026

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
C/03/287310 / HA RK 21-7
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft verzoeker op 30 november 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. T. Dohmen. Later, op 12 januari 2021, heeft verzoeker ook een verzoek tot wraking ingediend tegen de (beoogd) voorzitter van de wrakingskamer, mr. M.B.T.G. Steeghs. De wrakingskamer heeft op 2 februari 2021 de mogelijkheid geboden om het verzoek schriftelijk te behandelen, waarop verzoeker op 22 januari 2021 toestemming heeft gegeven. De rechter heeft op 4 februari 2021 aangegeven geen behoefte te hebben om te reageren op de reactie van verzoeker. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. Verzoeker heeft geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid kunnen onderbouwen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het tijdsverloop in de procedure voornamelijk te wijten is aan het wachten op de reactie van verzoeker over de wijze van behandeling van het wrakingsverzoek. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen grond was voor de veronderstelling dat de rechter partijdig was.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/287310 / HA RK 21-7
Beslissing van meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. M.B.T.G. Steeghs, rechter in de rechtbank Limburg.

1.De procedure

1.1.
Op 30 november 2020 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van mr. T. Dohmen ingediend.
1.2.
Bij brief van 12 januari 2021 heeft verzoeker in de aanhangig zijnde procedure tot wraking van mr. Dohmen een verzoek tot wraking van de (beoogd) voorzitter van de wrakingskamer, mr. M.B.T.G. Steeghs (hierna: de rechter) ingediend.
1.3.
De rechter heeft de wrakingskamer op 16 januari 2021 in een schriftelijke reactie haar zienswijze gegeven en aangegeven dat zij niet in de wraking berust.
1.4.
In verband met de maatregelen rondom het Covid 19 - virus heeft de wrakingskamer in haar oproeping voor de zitting van 2 februari 2021 verzoeker de gelegenheid geboden om de wrakingskamer toestemming te verlenen het verzoek tot wraking schriftelijk te behandelen.
1.5.
In zijn brief van 22 januari 2021 geeft verzoeker toestemming voor een schriftelijke behandeling van het verzoek.
1.6.
Verzoeker reageert op 2 februari 2021 op de schriftelijke zienswijze van de rechter op het verzoek tot wraking.
1.7.
De rechter laat op 4 februari 2021 weten dat zij geen behoefte heeft te reageren op de reactie van verzoeker.
1.8.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet (tijdig) is geïnformeerd over de naam van de voorzitter van de wrakingskamer die verantwoordelijk is voor de processuele handelingen en beslissingen betreffende het wrakingsverzoek van 30 november 2020 gericht tegen mr. Dohmen. Evenmin wordt hij (tijdig) geïnformeerd over de namen van de leden van de wrakingskamer die medeverantwoordelijk zijn voor de processuele handelingen en beslissingen betreffende het wrakingsverzoek van 30 november 2020.
2.2.
Door het handelen en/of nalaten van de rechter is er sprake van ongerechtvaardigd oponthoud. Verzoeker stelt dat het handelen en/of nalaten van de rechter, los van de werkelijke intenties, zo onbegrijpelijk is dat het niet anders kan dan dat haar handelen en/of nalaten is ingegeven door en/of zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor enige vooringenomenheid aan de zijde van de rechter. Verzoeker zegt hierdoor schade te hebben geleden en vordert een schadevergoeding en een niet-ontvankelijkverklaring van de rechtbank Limburg en de minister.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter stelt zich op het standpunt dat in de wrakingsprocedure tegen
mr. T. Dohmen de wijze van afdoening aan de orde was, te weten een behandeling ter zitting of een schriftelijke behandeling. Verzoeker is bij brief van 11 december 2020 en vervolgens per brief van 7 januari 2021 nogmaals om zijn standpunt dienaangaande gevraagd. Op het moment dat zijn standpunt bekend was zou de zaak verder gepland en afgehandeld kunnen worden. In beide gevallen, in het geval van behandeling ter zitting of bij schriftelijke behandeling, wordt verzoeker uiteraard, aldus de rechter, geïnformeerd over de datum van de zitting, de uitspraak en de samenstelling van de kamer.
3.2.
De rechter ziet in deze gang van zaken geen grond om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid bij haar als (beoogd) voorzitter van de wrakingskamer.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij uitsluitend bevoegd is uitspraak te doen over de al dan niet bestaande vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid van de rechter. Voor wat betreft al het overige dat door verzoeker is gevorderd en verzocht merkt de wrakingskamer op dat zij niet bevoegd is om daarover uitspraak te doen. De wrakingskamer laat dit dan ook verder onbesproken.
4.2.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
In zijn verzoek van 12 januari 2021 heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van de rechter, dat door de verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is (subjectieve partijdigheid). De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of de door verzoeker gestelde feiten en omstandigheden bij hem, de objectief gerechtvaardigde vrees hebben kunnen laten ontstaan dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt (objectieve partijdigheid).
4.4.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker tweemaal, te weten op 11 december 2020 en op 7 januari 2021 is gevraagd of hij instemt met een schriftelijke behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Dohmen. In dat verband verdient opmerking dat verzoeker zelf kenbaar had gemaakt hiervoor liever niet naar de rechtbank te willen komen. De wrakingskamer stelt verder vast dat in verzoekers uitgebreide brief van 4 januari 2021 haar vraag naar de instemming met de schriftelijke afdoening niet wordt beantwoord. Evenmin volgt er een antwoord op de rappélbrief van 7 januari 2021 dienaangaande. Wel volgt op 12 januari 2021 een verzoek tot wraking van de (beoogd) voorzitter van de wrakingskamer.
4.5.
Het tijdsverloop sinds het indienen van zijn verzoek tot wraking op 30 november 2020, waarover verzoeker in zijn brief van 12 januari 2021 zijn beklag doet, is aldus veeleer toe te schrijven aan het feit dat de wrakingskamer in afwachting was van verzoekers antwoord op de vraag naar de wijze van behandeling van het verzoek dan aan een handelen of nalaten van de rechter als (beoogd) voorzitter van de wrakingskamer. Dit is geen feit of omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van objectieve of subjectieve partijdigheid aan de zijde van de rechter.
4.6.
De wrakingskamer merkt daarbij op dat verzoeker in de tussengelegen tijd in zijn brieven van 11 december 2020, 4 en 12 januari 2021 geen enkele keer heeft geïnformeerd naar de namen van de leden van de wrakingskamer. Gelet op de omstandigheid dat de samenstelling van een wrakingskamer doorgaans eerst wordt vastgesteld nadat duidelijkheid bestaat over de beoogde afdoening, is de wrakingskamer van oordeel dat het (nog) niet kenbaar maken van de namen van de beoogde samenstelling of van alleen de (beoogd) voorzitter niet valt aan te merken als een verzuim. Hieruit kan daarom ook niet de (schijn van) vooringenomenheid aan de zijde van de rechter worden ontleend.
4.7.
Alles overziend is de wrakingskamer van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden waaruit vooringenomenheid van de rechter of aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor is af te leiden. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond en zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en mr. M.A. Teeuwissen, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. De beslissing is openbaar gemaakt op 19 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: