Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
2.
[eiser sub 2],
[handelsnaam] ,
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding met producties 1 t/m 17;
- de conclusie van antwoord;
- de door [gedaagde] ten behoeve van de mondelinge behandeling in het geding gebrachte producties 1 t/m 3;
- de door Hooac Holding ten behoeve van de mondelinge behandeling in het geding gebrachte producties 18 en 19;
- de door [gedaagde] bij brief van 22 februari 2021 in het geding gebrachte productie 4;
- de door Hooac Holding bij brief van 22 februari 2021 in het geding gebrachte productie 20;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 februari 2021.
2.De feiten
“Goedemorgen [eiser sub 2] , ik heb net met [naam] gesproken (zoals de rechtbank “geaproken” leest
). Hij had met jou al gesproken over tijdelijke lening van 50k, dus bij deze mijn vraag in afwachting van uitspraak en afhandeling EI, kun je mij die 50.000 tijdelijk lenen. Kan ik de voorfinanciering verder doorzetten.”
Vooruit betaling aan FBC voor achterstallige betalingen die in het proces van EI v (Rb: onleesbaar
) t staan tot dat curator de gehele zaak heeft afgewikkeld”.
3.Het geschil
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser sub 2] van € 155.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 27 augustus 2018 ten aanzien van € 75.000,-- en vanaf 16 oktober 2018 ten aanzien van € 80.000,--, althans vanaf de dag de dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, de kosten van de ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen daaronder begrepen, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis, in het geval waarin voldoening niet binnen deze termijn mocht plaatsvinden te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van bedoelde kostenveroordeling vanaf de dag waarop de termijn is verstreken tot aan de dag der algehele voldoening;
4. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis ontstane kosten, welke kosten dienen te worden begroot op een bedrag van € 157,-- zolang geen opdracht tot betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis gegeven en op een bedrag van € 239,-- zodra die opdracht wel is gegeven, althans die dienen te worden begroot op een voor beide gevallen afzonderlijk door de rechtbank in goede justitie te bepalen ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis.
4.De beoordeling
tijdelijke lening van 50k”en
“kun je mij die 50.000 tijdelijk lenen”in het in rov. 2.3 vermelde bericht. [gedaagde] gebruikt eveneens zelf de woorden “
Verzoek dan ook om nog een lening van € 75000, waarbij de wettelijke rente gewoon opgenomen moet worden.”in het in rov. 2.5 opgenomen bericht. Uit de inhoud van deze twee berichten van [gedaagde] bezien in onderling verband en samenhang met het in rov. 2.6 vermelde overboekingsbericht van € 75.000,- voor zover inhoudende
“Omschrijving: Vooruit betaling aan FBC voor GIG, terug te betalen door FBC aan [eiser sub 2] ”volgt grammaticaal dat [gedaagde] om een lening heeft gevraagd en dat de betreffende bedragen van € 50.000,- en € 75.000,- aan hem zijn uitgeleend. Voor zover aan de betreffende woorden niet de letterlijke betekenis van lening toekomt, zoals [gedaagde] stelt, is het aan hem als gebruiker van die woorden “lening”, “lenen” en “wettelijke rente gewoon opnemen” om voldoende duidelijk te maken waarom hij de woorden lening en wettelijke rente gebruikt terwijl hij betwist dat hij heeft geleend.
terug betaling door GIG” kan voorshands niet worden geconcludeerd dat ook ter zake déze overboeking sprake is van een lening door [eiser sub 2] aan [gedaagde] , die door [gedaagde] moet worden terugbetaald. Ter zake deze overboeking zal de rechtbank [eiser sub 2] derhalve toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij het op 16 oktober 2018 aan [gedaagde] overgeboekte bedrag van € 80.000,- aan deze heeft geleend en dat GIG daarna op enig moment aan [gedaagde] heeft betaald € 80.000,- voor door [gedaagde] verrichte werkzaamheden.