ECLI:NL:RBLIM:2021:2972

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
C/03/277514 / HA ZA 20-245
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeising van geldleningen en bewijslevering in civiele procedure

In deze civiele procedure vorderen Hooac Holding B.V. en [eiser sub 2] betaling van geldleningen die zij aan [gedaagde] hebben verstrekt. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft op 31 maart 2021 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/03/277514 / HA ZA 20-245. Hooac Holding en [eiser sub 2] stellen dat zij op verschillende momenten geldleningen hebben verstrekt aan [gedaagde], die deze bedragen niet heeft terugbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] onvoldoende heeft betwist dat de bedragen van € 50.000 en € 75.000 als leningen zijn verstrekt. De rechtbank heeft Hooac Holding en [eiser sub 2] toegelaten tot bewijslevering voor het bedrag van € 80.000, dat volgens [eiser sub 2] ook als lening is verstrekt, maar waarvan de terugbetaling afhankelijk is van een betaling door Green Installation Group B.V. aan [gedaagde]. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/277514 / HA ZA 20-245
Vonnis bij vervroeging van 31 maart 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOAC HOLDING B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
en
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat thans mr. J.J. Linker;
tegen:
[gedaagde], tevens handelend onder de naam
[handelsnaam] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat thans mr. J.J.Th. Paulissen.
Eisers zullen hierna afzonderlijk Hooac Holding en [eiser sub 2] genoemd worden en gezamenlijk Hooac c.s., gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 17;
  • de conclusie van antwoord;
  • de door [gedaagde] ten behoeve van de mondelinge behandeling in het geding gebrachte producties 1 t/m 3;
  • de door Hooac Holding ten behoeve van de mondelinge behandeling in het geding gebrachte producties 18 en 19;
  • de door [gedaagde] bij brief van 22 februari 2021 in het geding gebrachte productie 4;
  • de door Hooac Holding bij brief van 22 februari 2021 in het geding gebrachte productie 20;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 februari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam] , heeft in onderaanneming voor de onderneming Energie Idee B.V. bouwwerkzaamheden uitgevoerd aan hetgeen door partijen wordt aangeduid als (flat)gebouw 1 te Amsterdam. Opdrachtgever van Energie Idee was Van der Leij Groep B.V. Daarnaast heeft [gedaagde] werkzaamheden verricht aan de door partijen aangeduide (flat)gebouwen 2 en 3, eveneens te Amsterdam. [gedaagde] heeft deze werkzaamheden verricht in opdracht van Van der Leij Groep B.V. Energie Idee B.V. is op 29 januari 2019 in staat van faillissement verklaard. [gedaagde] heeft verder in opdracht van Green Installation Group B.V. (GIG) werkzaamheden uitgevoerd.
2.2.
[eiser sub 2] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van Hooac Holding. Hooac Holding was minderheidsaandeelhouder van Energie Idee.
2.3.
Op 31 juli 2018 heeft [gedaagde] een WhatsAppbericht gestuurd aan [eiser sub 2] (productie 3 dagvaarding) met de volgende inhoud:
“Goedemorgen [eiser sub 2] , ik heb net met [naam] gesproken (zoals de rechtbank “geaproken” leest
). Hij had met jou al gesproken over tijdelijke lening van 50k, dus bij deze mijn vraag in afwachting van uitspraak en afhandeling EI, kun je mij die 50.000 tijdelijk lenen. Kan ik de voorfinanciering verder doorzetten.”
2.4.
Op 3 augustus 2018 is van de rekening van Hooac Holding € 50.000,-- overgeboekt naar een bankrekening ten name van [handelsnaam] . Als omschrijving daarbij is vermeld (productie 4 dagvaarding): “
Vooruit betaling aan FBC voor achterstallige betalingen die in het proces van EI v (Rb: onleesbaar
) t staan tot dat curator de gehele zaak heeft afgewikkeld”.
2.5.
Op 20 augustus 2018 heeft [gedaagde] een e-mail gezonden aan, onder andere, [eiser sub 2] (productie 5 dagvaarding) met de volgende inhoud:
“Goede morgen [eiser sub 2] ,
In de bijlage staat overzicht EI.
Ik kom opnieuw in de problemen om de mensen in Amsterdam te betalen aangezien de rechtszaak nu erg lang gerekt gaat worden.
Verzoek dan ook om nog een lening van € 75000, waarbij de wettelijke rente gewoon opgenomen moet worden.
Ik had met [naam] gesproken, zijn voorstel om te betalen vanuit Green Installation Group waardeer ik, maar ik denk dat daar dan teveel ruis en onzuiverheid uit komt. De tegoeden van EI zijn er, dus daar hoef jij dan geen zorgen om te hebben, vordering blijft dan ook uit zelfde hand.”
2.6.
Op 27 augustus 2018 is van de rekening van [eiser sub 2] € 75.000,-- op de rekening van [handelsnaam] overgeboekt. Als omschrijving daarbij is vermeld (productie 6 dagvaarding):
“Omschrijving: Vooruit betaling aan FBC voor GIG, terug te betalen door FBC aan [eiser sub 2] ”
2.7.
Op 16 oktober 2018 is van de rekening van [eiser sub 2] € 80.000,-- op de rekening van [handelsnaam] overgeboekt. Als omschrijving daarbij (eveneens productie 6 dagvaarding) is vermeld:
“Omschrijving: Vooruit betaling aan FBC voor GIG door [eiser sub 2] , terug betaling door GIG.”

3.Het geschil

3.1.
Hooac c.s. stellen dat op 12 juni 2018 een gesprek tussen [eiser sub 2] , [gedaagde] en een zekere [naam voormalig directeur] (voormalig directeur van Energie Idee) heeft plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft [gedaagde] aangegeven dat hij behoefte had aan geld om daarmee materiaal te kunnen aanschaffen voor uit te voeren werkzaamheden aan gebouwen 2 en 3. Tijdens die bespreking is volgens Hooac c.s. afgesproken dat zij een of meerdere geldleningen aan [gedaagde] zouden verstrekken, die [gedaagde] na oplevering van de gebouwen 2 en 3 zou terugbetalen. [gedaagde] heeft hun op 31 juli 2018 via een WhatsAppbericht verzocht om hem een lening van € 50.000,-- te verstrekken, welke lening volgens Hooac Holding vervolgens op 3 augustus 2018 ook aan [gedaagde] is verstrekt. [gedaagde] heeft vervolgens, aldus Hooac c.s. hen opnieuw benaderd voor een geldlening, en wel voor een bedrag van € 75.000,--. [eiser sub 2] heeft daarop op 27 augustus 2018 een bedrag van € 75.000,-- uitgeleend aan [gedaagde] en op 16 oktober 2018 een bedrag van € 80.000,--.
3.2.
Hooac c.s. stellen dat de geldleningen op grond van de opeising daarvan bij een schrijven van 5 september 2019, op grond van het bepaalde in artikel 7:129 e BW binnen zes weken nadien – derhalve op 17 oktober 2019 – hadden dienen te worden terugbetaald door [gedaagde] . Vervolgens hebben Hooac c.s. bij brief van 23 januari 2020 nog een laatste termijn gegeven om het volgens hen geleende terug te betalen. Bij brief van 23 januari 2020 is [gedaagde] ook door Hooac Holding gesommeerd om het bedrag van € 50.000,-- binnen zes weken – dus vóór 5 maart 2020 – te voldoen.
3.3.
Op grond van het vorenstaande vorderen Hooac c.s. dat de rechtbank bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Hooac Holding van € 50.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 3 augustus 2018, althans vanaf 17 oktober 2019, althans vanaf 5 maart 2020, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser sub 2] van € 155.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 27 augustus 2018 ten aanzien van € 75.000,-- en vanaf 16 oktober 2018 ten aanzien van € 80.000,--, althans vanaf de dag de dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, de kosten van de ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen daaronder begrepen, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis, in het geval waarin voldoening niet binnen deze termijn mocht plaatsvinden te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van bedoelde kostenveroordeling vanaf de dag waarop de termijn is verstreken tot aan de dag der algehele voldoening;
4. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis ontstane kosten, welke kosten dienen te worden begroot op een bedrag van € 157,-- zolang geen opdracht tot betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis gegeven en op een bedrag van € 239,-- zodra die opdracht wel is gegeven, althans die dienen te worden begroot op een voor beide gevallen afzonderlijk door de rechtbank in goede justitie te bepalen ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis.
3.4.
[gedaagde] betwist dat de aan hem betaalde bedragen van € 50,000,-, € 75.000,- en € 80.000,- aan hem zijn betaald als leningen.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover relevant, hieronder ingaan.

4.De beoordeling

4.1.1
[gedaagde] gebruikt zelf de woorden “
tijdelijke lening van 50k”en
“kun je mij die 50.000 tijdelijk lenen”in het in rov. 2.3 vermelde bericht. [gedaagde] gebruikt eveneens zelf de woorden “
Verzoek dan ook om nog een lening van € 75000, waarbij de wettelijke rente gewoon opgenomen moet worden.”in het in rov. 2.5 opgenomen bericht. Uit de inhoud van deze twee berichten van [gedaagde] bezien in onderling verband en samenhang met het in rov. 2.6 vermelde overboekingsbericht van € 75.000,- voor zover inhoudende
“Omschrijving: Vooruit betaling aan FBC voor GIG, terug te betalen door FBC aan [eiser sub 2] ”volgt grammaticaal dat [gedaagde] om een lening heeft gevraagd en dat de betreffende bedragen van € 50.000,- en € 75.000,- aan hem zijn uitgeleend. Voor zover aan de betreffende woorden niet de letterlijke betekenis van lening toekomt, zoals [gedaagde] stelt, is het aan hem als gebruiker van die woorden “lening”, “lenen” en “wettelijke rente gewoon opnemen” om voldoende duidelijk te maken waarom hij de woorden lening en wettelijke rente gebruikt terwijl hij betwist dat hij heeft geleend.
4.1.2
[gedaagde] heeft echter niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd uitgelegd waarom hij de woorden lening, lenen en wettelijke rente heeft gebruikt, terwijl het geen lening betreft. [gedaagde] heeft namelijk in dit verband enkel betoogd dat het niet voor de hand ligt dat hij de bedragen heeft geleend ter afwachting van betaling door Energie Idee aan hem voor zijn werkzaamheden. Medio 2018 bleek immers al, volgens [gedaagde] , dat Energie Idee niet aan haar betalingsverplichtingen jegens hem zou kunnen voldoen.
Met dit betoog heeft [gedaagde] echter niet uitgelegd waarom hij de betreffende woorden lening, lenen en wettelijke rente heeft gebruikt noch heeft hij voldoende duidelijk en aan de hand van concrete feiten uitgelegd dat op grond van latere gebeurtenissen de grammaticale betekenis van de woorden volledig is achterhaald.
4.1.3
Het vorenstaande betekent dat de vordering tot betaling van € 50.000,- en € 75.000,- bij gebreke van voldoende onderbouwde betwisting, voor toewijzing gereed ligt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat [gedaagde] onvoldoende onderbouwde feiten heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat deze twee bedragen niet aan hem zijn geleend.
4.2.
Het bedrag van € 80.000,- is blijkens de omschrijving bij de overboeking van 16 oktober 2018 een vooruitbetaling ten behoeve van door [gedaagde] voor GIG verleende werkzaamheden. Blijkens de omschrijving bij de overboeking moet worden terugbetaald door GIG. Ter aanvulling heeft [eiser sub 2] bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat partijen ook zijn overeengekomen dat als GIG de betreffende werkzaamheden toch betaalt aan [gedaagde] , [gedaagde] het van [eiser sub 2] geleende bedrag van € 80.000,- zelf aan [eiser sub 2] moet terug betalen. Nu op de overboeking is vermeld “
terug betaling door GIG” kan voorshands niet worden geconcludeerd dat ook ter zake déze overboeking sprake is van een lening door [eiser sub 2] aan [gedaagde] , die door [gedaagde] moet worden terugbetaald. Ter zake deze overboeking zal de rechtbank [eiser sub 2] derhalve toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij het op 16 oktober 2018 aan [gedaagde] overgeboekte bedrag van € 80.000,- aan deze heeft geleend en dat GIG daarna op enig moment aan [gedaagde] heeft betaald € 80.000,- voor door [gedaagde] verrichte werkzaamheden.
4.3.
Dat sprake zou zijn geweest van schuldoverneming, zoals [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren heeft gebracht, is met onvoldoende feiten onderbouwd.
4.4.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
laat [eiser sub 2] toe te bewijzen dat hij het op 16 oktober 2018 aan [gedaagde] overgeboekte bedrag van € 80.000,- aan deze heeft geleend in afwachting van de betaling door GIG aan [gedaagde] van door [gedaagde] voor GIG verricht werk, en dat GIG op enig moment na 16 oktober 2018 aan [gedaagde] heeft betaald € 80.000,- voor door [gedaagde] voor GIG voor 16 oktober 2018 verricht werk;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 28 april 2021 voor uitlating door [eiser sub 2] of hij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat als [eiser sub 2] bewijs door getuigen wil leveren, hij in zijn akte van 28 april 2021 dient op te geven de verhinderdata van getuigen, van [gedaagde] en van hemzelf voor de periode 1 november 2021 tot en met 31 maart 2022;
5.4.
bepaalt dat [eiser sub 2] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen;
5.5.
bepaalt dat die getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.R. Sijmonsma in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MT