In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 31 maart 2021 vonnis gewezen in een incident bij vervroeging. De eiseres in de hoofdzaak, RDR Beheer B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Bas-Bouw B.V., met betrekking tot schade die zou zijn ontstaan door sloop- en bouwwerkzaamheden uitgevoerd door Bas-Bouw. Deze werkzaamheden vonden plaats op percelen grenzend aan het pand van RDR. Bas-Bouw heeft de werkzaamheden uitgevoerd in opdracht van Swentibold Projectontwikkeling B.V. en heeft een oproeping in vrijwaring verzocht voor Swentibold en een andere partij, die in het vonnis niet bij naam is genoemd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat RDR geen bezwaar heeft gemaakt tegen de oproeping in vrijwaring en zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat de incidentele vordering van Bas-Bouw moet worden toegewezen, gezien de niet weersproken gronden die deze vordering ondersteunen. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak. De rechtbank heeft bepaald dat Swentibold Projectontwikkeling B.V. en de andere partij door Bas-Bouw B.V. kunnen worden gedagvaard voor de zitting op 12 mei 2021. Tevens is vastgesteld dat de hoofdzaak opnieuw op de rol zal komen voor conclusie van antwoord en opgave van verhinderdata voor een mondelinge behandeling in de periode van 1 november 2021 tot en met 30 april 2022.