ECLI:NL:RBLIM:2021:2966

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
C/03/277805 / HA ZA 20-253
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake ondeelbare rechtsverhouding in erfeniszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 maart 2021 een vonnis in verzet uitgesproken. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen over de nalatenschap van een overleden persoon. De eiseres, die ook gedaagde in het verzet is, heeft in een eerdere verstekprocedure vorderingen ingediend tegen de gedaagde, die eiser in het verzet is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, aangezien de verzetdagvaarding binnen vier weken na betekening van het verstekvonnis is ingediend.

De eiseres vordert onder andere dat de gedaagde wordt veroordeeld om een overzicht van alle bezittingen van de erflaatster te verstrekken, evenals een overzicht van de inboedel en bankafschriften. De rechtbank heeft in het verstekvonnis van 1 april 2020 de meeste vorderingen van de eiseres toegewezen, met uitzondering van twee vorderingen die nu opnieuw ter beoordeling liggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat alle rechthebbenden op de nalatenschap gelijkluidend moeten worden beoordeeld en dat de eiseres in staat moet worden gesteld om alle erfgenamen in het geding te betrekken.

De rechtbank heeft de eiseres de mogelijkheid gegeven om de erfgenamen op te roepen en heeft de opgeroepen erfgenamen de gelegenheid gegeven om binnen zes weken na 12 mei 2021 een conclusie van antwoord in te dienen. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de rechtbank op een later moment zal oordelen over de voortzetting van het geschil en de verdere procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/277805 / HA ZA 20-253
Vonnis in verzet van 31 maart 2021
in de zaak van
[eiseres, gedaagde in het verzet],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. P.L.M.F. Roosendaal,
tegen
[gedaagde, eiser in het verzet],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. C.A.J.E. Habets.
Partijen zullen hierna [eiseres, gedaagde in het verzet] en [gedaagde, eiser in het verzet] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 29 juli 2020, waarbij (onder andere) de procedure is geschorst ten
einde [eiseres, gedaagde in het verzet] de gelegenheid te geven de curator tot overneming van het geding op te (doen) roepen tegen de rolzitting van 16 september 2020,
- het exploot van 8 september 2020 waarbij [eiseres, gedaagde in het verzet] mr. H.A.W. van Wel (zijnde
de curator in het faillissement van [gedaagde, eiser in het verzet] ) heeft opgeroepen op 16 september 2020 ter rolzitting te verschijnen,
- formulier B16 (niet geregeld verzoek) van [eiseres, gedaagde in het verzet] waarin is vermeld dat de
curator heeft laten weten niet te zullen verschijnen en waarbij is verzocht om voortzetting van het geding conform r.o. 3.5. van de rolbeslissing 29 juli 2020 onder verwijzing naar de rol van 28 oktober 2020,
- de conclusie van antwoord (zijnde antwoord in oppositie) van [eiseres, gedaagde in het verzet] met
productie 15,
- conclusie van repliek (zijnde repliek in oppositie) van [gedaagde, eiser in het verzet] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1.
[eiseres, gedaagde in het verzet] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat [eiseres, gedaagde in het verzet] erfgename is van erflater en daarmee gerechtigd tot de (goederen en overige vermogensbestanddelen van de) nalatenschap,
voor recht verklaart dat [eiseres, gedaagde in het verzet] rechthebbende is op een legaat ter grootte van de legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster,
bij tussenvonnis bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv op grond van art. 22 Rv jo artikel 843a Rv [gedaagde, eiser in het verzet] veroordeelt om in het geding te brengende navolgende stukken:
  • overzicht van alle bezittingen op het moment van overlijden erflaatster;
  • overzicht van de inboedel met waarden, afschriften van bankrekeningen van erflaatster vanaf 1 juni 2012 tot 2 juli 2019;
  • overzicht van alle schulden op het moment van overlijden, waaronder een gespecificeerde opgave van de vorderingen van de kinderen en kleinkinderen in erflaters nalatenschap;
  • de factuur van de uitvaart;
  • overige facturen, declaraties en bonnen van de uitgaven;
  • het polisblad van eventuele uitvaartverzekeringen;
  • het polisblad van eventuele levensverzekeringen;
  • de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting 2016, 2017 en 2018;
  • de aangiften erfbelasting in beide nalatenschappen;
  • opgave van alle schenkingen die in het verleden door erflaatster zijn gedaan;
  • alle overige informatie die van belang kan zijn;
zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat gedaagde na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen en bepaalt dat boven de som van € 30.000,00 geen dwangsom meer wordt verbeurd,
4. gedaagde veroordeelt tot afgifte aan eiseres van de tot de nalatenschap van erflater behorende goederen, vermogensbestanddelen en geldswaarden, de nalatenschap van erflater betreffende;
5. gedaagde veroordeelt tot uitkering van het aan eiseres toekomende legaat ter grootte van haar legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster;
6. gedaagde veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening over het sub 4 en 5 aan eiseres uit hoofde van de nalatenschappen van erflater en erflaatstere verschuldigde;
7. gedaagde veroordeelt tot betaling van een dwangsom groot € 500,-- per dag of dagdeel dat gedaagde – na betekening van het in deze te wijzen vonnis – in gebreke blijft aan de veroordelingen sub 1 t/m 6 te voldoen,
8. gedaagde veroordeelt in de kosten van deze procedure alsmede de verzochte voorlopige voorziening ex art. 223 Rv, alsmede in de nakosten indien gedaagde niet binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen (tussen) vonnis aan de veroordelingen voldoet.
2.2.
Bij het verstekvonnis van 1 april 2020 zijn de vorderingen van [eiseres, gedaagde in het verzet] (kort gezegd), met uitzondering van het sub 1 en 2 gevorderde, (grotendeels) toegewezen en is [gedaagde, eiser in het verzet] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres, gedaagde in het verzet] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.734,96, te vermeerderen met de nakosten.

3.De beoordeling

in verzet

3.1.
Vooralsnog houdt de rechtbank het ervoor dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. [gedaagde, eiser in het verzet] heeft onweersproken gesteld dat het verstekvonnis op 8 april 2020 aan hem is betekend. De verzetdagvaarding is betekend op 6 mei 2020, dus binnen vier weken na de dag van betekening.
in de hoofdzaak
3.2.
[eiseres, gedaagde in het verzet] vordert onder meer dat [gedaagde, eiser in het verzet] wordt veroordeeld om te verstrekken een overzicht van alle bezittingen (de rechtbank begrijpt: van erflaatster) op het moment van overlijden van erflaatster en een overzicht van de inboedel (de rechtbank begrijpt: van erflaatster) met waarden, afschriften van bankrekeningen van erflaatster vanaf 1 juni 2012 tot 2 juli 2019. Beide vorderingen zijn in het verstekvonnis toegewezen. Door de verzetdagvaarding is het partijdebat heropend. In beginsel liggen daarmee alle vorderingen van [eiseres, gedaagde in het verzet] , buiten de art. 29 Fw-vorderingen (zie de rolbeslissing van 29 juli 2020), weer voor beoordeling open. Dit betekent dat in beginsel voor herbeoordeling open ligt het onder 1 en 2 van het petitum van de inleidende dagvaarding gevorderde, welke twee vorderingen in het verstekvonnis zijn afgewezen. Het betreft hier de vordering om voor recht te verklaren dat [eiseres, gedaagde in het verzet] erfgename is van erflater en daarmede gerechtigd is tot de (goederen en overige vermogensbestanddelen van de) nalatenschap (petitum sub 1 dagvaarding) en de vordering om voor recht te verklaren dat [eiseres, gedaagde in het verzet] rechthebbende is op een legaat ter grootte van de legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster (petitum sub 2 dagvaarding). Ter zake in elk geval alle hiervoor genoemde vorderingen is van belang dat zij voor alle rechthebbenden op/bij de nalatenschap gelijkluidend worden beoordeeld en dat alle rechthebbenden aan de bij vonnis te geven oordelen zijn gebonden. Alleen al daarom is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding in deze erfeniszaak. [eiseres, gedaagde in het verzet] wordt dan ook allereerst op de voet van art. 118 Rv in staat gesteld om alle rechthebbenden in de nalatenschap in dit geschil op te roepen. Dat dit moet, heeft ook [eiseres, gedaagde in het verzet] geconstateerd in haar akte uitlaten van 17 juni 2020. Daarin heeft zij immers onder 6 vermeld dat alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding dienen te worden opgeroepen. Dat heeft zij echter nagelaten, zodat de rechtbank haar in staat zal stellen dit alsnog te doen. Voor zover erfgenamen de nalatenschap conform de regels (zie art. 4:191 BW) hebben verworpen, hoeven zij niet te worden opgeroepen, maar moet [eiseres, gedaagde in het verzet] een afschrift van de in art. 4:191 BW genoemde verklaring in het geding brengen. Vooralsnog betekent dat dat [eiseres, gedaagde in het verzet] ex art. 118 Rv in het geding zal moeten betrekken haar broer, [naam broer] , en moet overleggen verklaringen van verwerping van de nalatenschap van haar oom [naam oom] en van haar tante [naam tante] en moet meedelen wat de gevolgen van die verwerping zijn voor de verdeling van de nalatenschap.
3.3.
Elke andere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
stelt [eiseres, gedaagde in het verzet] in staat om voor de rol van
12 mei 2021op de voet van art.
118 Rv in het geding te betrekken alle erfgenamen van [erflaatster] , overleden op [overlijdensdatum] en/of om over te leggen verklaringen van erfgenamen waarin zij conform art. 4:191 BW verwerpen de nalatenschap van voornoemde [erflaatster] ;
4.2.
stelt de opgeroepen en verschenen erfgenamen in staat om zes weken na 12 mei 2021 een conclusie van antwoord te nemen waarin zij zich in elk geval moeten uitlaten over de vraag of het geschil al dan niet moet worden voortgezet met een mondelinge behandeling;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JC