ECLI:NL:RBLIM:2021:2962

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
C/03/271031 / HA ZA 19-585
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bank voor onjuist beleggingsadvies met betrekking tot een pensioenvoorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M.H. Cruts, en de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A., vertegenwoordigd door advocaat mr. F.M.A. ’t Hart. De eiser heeft de Rabobank aangeklaagd wegens vermeend onjuist beleggingsadvies met betrekking tot een pensioenvoorziening. De eiser stelt dat hij in 1997 door de Rabobank is geadviseerd om te beleggen in een risicovol aandelenfonds, terwijl hij had verzocht om een zekere kapitaalopbouw voor zijn pensioen. Hij verwijt de Rabobank dat zij hem niet heeft geïnformeerd over de risico's van de belegging en dat zij niet heeft voldaan aan haar zorgplicht. De Rabobank heeft verweer gevoerd en gesteld dat de vordering van de eiser is verjaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet tijdig heeft geprotesteerd en dat de schade pas is ontstaan op het moment van vervroegde afkoop van de polis in 2011. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de Rabobank niet toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn beleggingskeuzes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/271031 / HA ZA 19-585
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.M.H. Cruts,
tegen:
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudend te Utrecht en Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. F.M.A. ’t Hart.
Partijen worden hierna [eiser] en Rabobank genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 15 april 2020,
  • het B-3 formulier van [eiser] , ter griffie ontvangen op 22 april 2020,
  • de producties 21 tot en met 23 zijdens [eiser] , ter griffie ontvangen op 30 december 2020,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2021,
  • het B-3 formulier van [eiser] , ter griffie ontvangen op 22 januari 2021,
  • de brief van de rechtbank van 22 januari 2021,
  • het B-16 formulier van Rabobank, ter griffie ontvangen op 26 januari 2021,
  • de brief van de rechtbank van 1 februari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft Rabobank in 1997 gevraagd hem te adviseren in het kader van een pensioenvoorziening in aanvulling op zijn AOW. Rabobank heeft [eiser] op 17 april 1997 een offerte aangeboden van het door ZwitserLeven aangeboden product genaamd “Het Belegpensioen van ZwitserLeven”.
2.2.
Deze offerte houdt – voor zover in het kader van dit geschil relevant – het volgende in (productie 1 bij dagvaarding):
“(…)Premie
Premie per maand bij automatische incasso f 1.055
Van deze premie wordt gedurende de eerste 5 jaar
82,00% geinvesteerd in beleggingsaandelen. Daarna
wordt 97,50% van de premie belegd.
Verdeling investeringspremie over beleggingsfondsen
Verondersteld fondsrendement*
per jaar
Swiss Life Aandelenfonds 100% 10,00%
Swiss Life Obligatiefonds 0% 8,00%
Swiss Life Geldmarktfonds 0% 6,00%
Swiss Life Mixfonds 0% 9,00%
Swiss Life Garantiefonds 0% 6,00% (garantie 4%)
100% 10,00%
*Zie toelichting
(…)
(…) I Voorbeeldkapitaal op de pensioenrichtdatum
-
Het voorbeeldkapitaal bedraagt uitgaande van een
voorbeeldpercentage gelijk aan een:
- verondersteld fondsrendement van 10,00% f 351.443
- gerealiseerd hoogste fondsrendement van 20,60% f 919.782
- gerealiseerd gemiddeld fondsrendement van 17,6% f 698.631
- en gerealiseerd laagste fondsrendement van 15,10% f 556.289
(…).”
2.3.
Rabobank heeft, optredend als remisier, bemiddelaar en adviserend financieel dienstverlener, op 7 oktober 1997 op basis van de offerte een belegpensioenpolis voor [eiser] afgesloten bij ZwitserLeven onder nummer 7005212 (productie 2 bij dagvaarding). De beleggingen vonden plaats in het aandelenfonds.
2.4.
[eiser] had ten tijde van het afsluiten van de belegpensioenpolis twee lopende koopsompolissen bij Rabobank, die beide expireerden in 2007. Op advies van zijn accountant heeft [eiser] de waarde van die vrijgevallen polissen, van in totaal € 57.877,85, op
20 juni 2008 als extra storting belegd in de belegpensioenpolis.
2.5.
Als door [eiser] niet betwist, staat verder vast dat hij zelf belegde met een tweetal beleggingsrekeningen: een Effectenrekening met een totaalsaldo van € 15.600,-- en een Beleggersrekening met een totaal van € 114.623,21.
2.6.
In de brief van Rabobank van 26 juni 2008 aan [eiser] staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 7 bij dagvaarding):
“(…) Hierbij ontvangt u naar aanleiding van uw schrijven, betreffende de expiratie van uw polissen, een tweetal mutatieformulieren.
Graag verzoek ik u om de getekende mutatieformulieren en de originele polissen zo spoedig mogelijk te retourneren. Hierna zal ik er voor zorgdragen dat Interpolis de bedragen naar ZwitserLeven zal boeken conform uw opdracht. (…)”.
2.7.
Bij brief van 18 november 2008 heeft [eiser] ‘het polisblad extra storting’ ontvangen. Op dit polisblad staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 9 bij dagvaarding):
“(…)
Extra storing
De extra storting op 7 november 2008 bedraagt € 57.877,85
(…)
Fondsverdeling
Het investeringsdeel van de extra storting wordt belegd in:
Zwitserleven Aandelenfonds voor 100%”
2.8.
Op 25 maart 2009 heeft Rabobank aan [eiser] een waardeoverzicht van februari 2009 verstrekt. Uit dat waardeoverzicht blijkt dat van de extra storting van € 57.877,85 een bedrag van € 54.029,95 aan kosten in rekening is gebracht, te weten € 5.016,08 aan mutatiekosten en € 48.555,33 aan switchkosten (productie 10 bij dagvaarding).
2.9.
Uiteindelijk is in november 2008 het bedrag dat was geïnvesteerd in het aandelenfonds omgezet naar het garantiefonds.
2.10.
[eiser] heeft het belegde vermogen in 2011 vervroegd laten uitkeren. Dat had op de dag dat dit werd uitgekeerd, op 4 november 2011, een waarde van € 112.136,94. Inclusief de storting van € 57.877,85 heeft [eiser] € 138.784,91 ingelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat hij pas vanaf 2003 jaaroverzichten ontving van de beleggingswaarde van de belegpolis. De jaaroverzichten over de jaren 2001 en 2002 heeft hij pas in 2009 ontvangen. Gedurende de looptijd van de polis ontving hij onregelmatig overzichten van die polis.
3.2.
[eiser] stelt dat hij naar aanleiding van de brief van 7 november 2008 (productie 9 bij dagvaarding) op eigen initiatief met ZwitserLeven heeft afgesproken dat de extra storting en ook het belegpensioen en verschuldigde premies zouden worden belegd in het garantiefonds.
3.3.
Verder stelt [eiser] dat hij over de gehele looptijd van de belegging een zwaar negatief rendement heeft behaald van € 26.647,97 (investering van € 138.784,91 minus uitbetaling van € 112.136,94), dat niet in de buurt komt van het gemiddelde rendement dat
ZwitserLeven in haar offerte had geschetst.
3.4.
[eiser] verwijt Rabobank dat zij hem verkeerd heeft geadviseerd. Gelet op het doel van de belegging, te weten ter financiering van een pensioen in aanvulling op een AOW, had Rabobank hem moeten adviseren van het begin af aan te beleggen in vastrentende waardes, te weten in het garantiefonds, dat volgens [eiser] een gegarandeerd minimumrendement van 4% per jaar kent. Rabobank had hem niet mogen adviseren te beleggen in het aandelenfonds. Door [eiser] niet te vertellen dat er geen gegarandeerde minimale opbrengst is, heeft Rabobank onzorgvuldig gehandeld. Het belegde geld is in eerste instantie volledig risicovol belegd in het aandelenfonds.
3.5.
Voorts stelt [eiser] dat het product dat Rabobank heeft geadviseerd niet voldeed aan de kapitaalverwachting en dus daarmee niet aan de doelstelling. [eiser] stelt bij het afsluiten van de polis om een zekere kapitaalopbouw te hebben verzocht ten behoeve van zijn pensioenopbouw en niet om een risicovolle beleggingspolis in risicovolle aandelen.
3.6.
Rabobank had [eiser] bovendien moeten informeren over het feit dat de voorbeeldkapitalen in de offerte niet realistisch waren, althans Rabobank had moeten waarschuwen dat het rendement ook negatief zou kunnen uitvallen. Rabobank had daarnaast moeten wijzen op het feit dat in de eerste vijf jaar slechts 82% van de premies wordt belegd en daarna maar 97,5%. De kosten verbonden aan het product waren niet (geheel) inzichtelijk.
3.7.
[eiser] verwijt Rabobank verder dat zij [eiser] niet heeft geïnformeerd dat zij niet het “ken uw klant”-beginsel heeft toegepast. Een dergelijk onderzoek is nooit verricht, nu aan [eiser] hiervan geen kopie is verstrekt. Rabobank heeft aldus niet voldaan aan haar zorgplicht jegens [eiser] . Rabobank had als huisbankier van [eiser] moeten weten dat hij laag opgeleid was, geen beleggingservaring had, dat zijn financiële draagkracht beperkt was en dat hij voor zijn aanvullend pensioen grotendeels afhankelijk was van de opbrengst van de belegpolis.
3.8.
Door enkel de offerte van ZwitserLeven te presenteren, is [eiser] , naar hij stelt, de mogelijkheid ontnomen te profiteren van een ruime keuze aan mogelijk, andere overeenkomsten.
3.9.
Tot de zorgplicht van Rabobank behoort volgens [eiser] ook dat Rabobank zorgt voor nazorg: ze dient haar cliënten ook tijdens de looptijd gevraagd en ongevraagd te adviseren over de afgesloten verzekering. Zeker in het kader van de pensioendoelstelling op het moment dat negatieve ontwikkelingen zichtbaar waren. Rabobank had proactief moeten reageren en [eiser] moeten wijzen op de gevolgen van een dalende belegging en zij had erop moeten toezien dat het product gedurende de looptijd haar waarde niet zou verliezen en moeten wijzen op een veilige variant.
3.10.
Volgens [eiser] had Rabobank ook moeten opmerken dat ZwitserLeven niet tijdig de juiste jaaroverzichten verstrekte en had zij er zorg voor moeten dragen dat dat wel gebeurde. Door de inactieve houding van Rabobank heeft [eiser] geen inzicht gekregen in de waarde van de beleggingen. Bovendien heeft Rabobank zich door het niet verstekken van de jaaroverzichten, zoals contractueel overeengekomen, schuldig gemaakt aan een omissie in de zin van artikel 6:193d BW.
3.11.
Ook bij de storting op de belegpolis van de vrijgevallen koopsompolissen in 2008 heeft Rabobank volgens [eiser] haar zorgplicht verzaakt. De rechtbank begrijpt dat [eiser] daartoe stelt dat Rabobank er niet op heeft toegezien dat door ZwitserLeven de waarde van de belegpolis, die tot dan toe was belegd in het aandelenfonds, de maandelijkse premies en de extra storting van de vrijgevallen koopsompolissen, werd gestort in het garantiefonds.
3.12.
[eiser] begroot de schade op grond van het gestelde toerekenbare tekortschieten van Rabobank op € 82.805,00. Hij berekent die schade op basis van de veronderstelling dat vanaf 1997 al was belegd in het garantiefonds en hanteert daarbij over de jaren 1997 tot en met 2008 behaalde historische rendementen in dat fonds. Over de jaren van 2009 tot en met 2011 hanteert hij het volgens hem gegarandeerde minimumrendement van 4% per jaar volgens dat fonds. Belegging in dat fonds vanaf 1997 zou volgens hem hebben geleid tot een vermogen van € 172.227,22. Afgezet tegen de waarde bij de beëindiging van de belegging op 4 november 2011 van € 112.136,94 leidt dat volgens [eiser] tot een schade van € 60.090,28 (productie 19 bij dagvaarding). Dat laatste bedrag heeft hij niet kunnen storten in een direct ingaande lijfrente. Een dergelijke lijfrente zou volgens [eiser] gemiddeld 4,3% rente per jaar hebben opgeleverd, zodat de totale schade € 82.805,-- bedraagt (randnummer 61 van de dagvaarding).
3.13.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Rabobank veroordeelt om aan hem, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 82.805,00, ter zake van de hoofdsom, althans een bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente, vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Rabobank in de kosten van deze procedure.
3.14.
Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover van belang, hieronder ingaan.

4.De beoordeling

Verjaring of rechtsverwerking?

4.1.
Rabobank heeft primair als verweer aangevoerd dat de vordering van [eiser] is verjaard. Volgens haar wist [eiser] , dan wel had hij moeten weten, dat hijzelf de keuze heeft gemaakt om niet in een garantiefonds te beleggen en heeft hij ook uit de waardeontwikkeling moeten begrijpen dat geen vast rendement werd behaald. Tegen die achtergrond had Rabobank volgens [eiser] kort na aanvang, doch in ieder geval binnen twee jaar dienen te protesteren bij Rabobank. [eiser] heeft dat echter niet gedaan. Daardoor is diens vordering verjaard, nu meer dan vijf jaar zijn verstreken nadat [eiser] Rabobank aansprakelijk heeft gesteld. [eiser] heeft Rabobank pas eind 2011, op het moment dat hij de polis vroegtijdig afkocht, aansprakelijk gesteld. [eiser] heeft Rabobank pas bijna vijftien jaar na het omstreden advies van 1997 daarvoor aansprakelijk gesteld.
4.2.
Voor de aanvang van de verjaringstermijn is van belang wat onder het begrip schade moet worden begrepen. Rabobank stelt zich op het standpunt dat de beweerde schade daarin bestaat dat aanvankelijk, in 1997, is belegd in een aandelenfonds en niet in het garantiefonds. Omdat dit voor [eiser] als in 1997 kenbaar was, althans kenbaar had moeten zijn, is volgens Rabobank toen al schade ontstaan en begon toen de verjaringstermijn te lopen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verjaringstermijn pas is aangevangen op het moment van de vervroegde afkoop van de belegpolis, omdat toen pas de door [eiser] gestelde schade is geleden. De waarde van de aandelen in het aandelenfonds kon fluctueren, zonder gegarandeerde minimumwaarde en kon dus zakken onder de aankoopwaarde, maar kon ook aanzienlijk stijgen boven die waarde. Voor [eiser] is de schade pas ontstaan ten tijde van de vervroegde afkoop van de polis en niet reeds op het moment dat hij wist dat hij schade zou kunnen lijden of zich had moeten realiseren dat hij belegde in het aandelenfonds en niet in het garantiefonds. Op het moment van de vervroegde afkoop wist [eiser] pas met voldoende zekerheid dat de opbrengst van de polis niet voldoende was als aanvulling op zijn pensioen, hetgeen het doel van de belegging was en ook Rabobank bekend was - een doel dat wel zou zijn bereikt als niet in het aandelenfonds was belegd maar in het garantiefonds -, en hij dus schade zou lijden.
4.4.
Daarnaast heeft Rabobank het verweer gevoerd dat de vordering van [eiser] als gevolg van rechtsverwerking teniet is gegaan, nu [eiser] in ieder geval in oktober 2008, toen [eiser] naar zijn eigen zeggen contact opnam met ZwitserLeven naar aanleiding van de koersval na het faillissement van de bank Lehman Brothers, had moeten begrijpen welke risico’s verbonden waren aan de beleggingen van zijn polis bij ZwitserLeven. [eiser] heeft toen volgens Rabobank niet bij haar geprotesteerd, maar heeft buiten Rabobank om zelf zaken geregeld met ZwitserLeven. Hierdoor is Rabobank de kans ontnomen om [eiser] nader te adviseren en is een gedocumenteerde reconstructie van de feitelijke gang van zaken bij de advisering in 1997 niet meer mogelijk.
4.5.
Dat verweer moet worden verworpen. Dat handelen van [eiser] houdt immers niet in dat [eiser] zich daardoor heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht, als door middel van deze procedure. Door te handelen als door Rabobank gesteld, heeft [eiser] immers niet bij Rabobank het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat hij zijn recht niet meer uitoefent, of zal uitoefenen. Voorts is niet gebleken - gezien de rechtbank in r.o. 4.3. omtrent de schade-oorzaak heeft overwogen - dat de positie van Rabobank onredelijk wordt benadeeld doordat [eiser] zijn recht uitoefent.
Onzorgvuldig handelen bij het aangaan van de polis?
4.6.
[eiser] stelt dat hij bij het afsluiten van de polis een zekere kapitaalopbouw heeft verzocht ten behoeve van zijn pensioenopbouw en niet om een risicovolle beleggingspolis in risicovolle aandelen. Uit deze, verder niet feitelijk onderbouwde, stelling volgt onvoldoende dat partijen kapitaalopbouw (en zo ja, welke) zouden zijn
overeengekomen. Nergens blijkt uit dat de polis is aangegaan met enig, door Rabobank, gegarandeerd minimumrendement.
[eiser] wist, dan wel had bij het afsluiten van de overeenkomst in 1997 kunnen weten, dat hij belegde in het aandelenfonds, en niet in het garantiefonds. In de offerte staat immers vermeld dat 100% van de inleg wordt belegd in het aandelenfonds (r.o. 2.2.). Voorts vermeldt de offerte een “verondersteld” fondsrendement van 10%, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank geen gegarandeerd rendement. Bovendien moet [eiser] , gelet op zijn ervaring met diverse financiële producten (r.o. 2.5.), hebben geweten dat geen eindkapitaal werd gegarandeerd, zoals bij een klassieke beleggingsverzekering, omdat in een dergelijk geval een eindkapitaal wordt gebaseerd op een bepaalde inleg gedurende een bepaalde periode. Daarvan is in de offerte geen sprake. Enkel bij het garantiefonds wordt naast een verondersteld rendement een gegarandeerd rendement vermeld, nu daar wordt vermeld: “(garantie 4%)” (r.o. 2.2.).
De stelling dat [eiser] mocht vertrouwen op de voorbeeldkapitalen als opgenomen in de offerte en dat Rabobank had moeten waarschuwen dat de daarin opgenomen rendementen ook negatief zou kunnen uitvallen, wordt verworpen, daar deze blote stelling door Rabobank gemotiveerd wordt weersproken. Zo wordt er geen eindkapitaal in de offerte noch in de polisbladen genoemd, en bestaan er (aldus Rabobank) geen aandelenfondsen waarbij het meerdere aan de belegger toekomt, en het mindere voor rekening van ZwitserLeven komt.
4.7.
Voorts merkt de rechtbank op dat het een feit van algemene bekendheid is dat pensioenfondsen (ten dele) beleggen in (risicodragende) aandelenfondsen en dat als gevolg van aanzienlijke waardedalingen van de aandelen waarin is belegd, problemen (kunnen) ontstaan bij de dekking van toekomstige pensioenen van deelnemers in de diverse pensioenfondsen. Investeren in een aandelenfonds brengt risico’s met zich.
4.8.
Mocht Rabobank de polis als afgesloten in 1997, wetende dat deze werd aangegaan ter aanvulling van de AOW-uitkering van [eiser] en wetende dat deze polis risico’s met zich brengt, dan toch adviseren? De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord.
Rabobank heeft aangevoerd dat de wijze waarop is geadviseerd in 1997 gebruikelijk was, en niet valt in te zien waarom dit product niet geadviseerd mocht worden. Het was in 1997 gebruikelijk en verantwoord in (langlopende) aandelenfonds te beleggen. Mede bezien de geweldige beursjaren. Beleggen in vastrentende waardes was daarentegen juist zeer ongebruikelijk. Ook tegenwoordig wordt het product nog altijd aangeboden. In het licht van dit verweer van Rabobank heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd waarom Rabobank tekort is geschoten in haar zorgplicht door het product aan [eiser] te adviseren, wetende dat het diende ter aanvulling van zijn AOW-uitkering.
4.9.
Het verwijt van [eiser] , dat Rabobank had moeten wijzen op het feit dat in de eerste vijf jaar slechts 82% van de premies zou worden belegd en daarna maar 97,5%, heeft geen feitelijke grondslag. In de offerte is immers duidelijk aangegeven dat in eerste vijf jaar slechts 82% van de premies zou worden belegd en in de jaren daarna 97,5%.
4.10.
Het verwijt dat Rabobank dat [eiser] in 1997 niet had mogen adviseren om te beleggen in het aandelenfonds, maar had moeten adviseren om te beleggen in het garantiefonds, moet - op grond van hetgeen hiervoor is overwogen - dan ook worden verworpen.
Onzorgvuldig handelen tijdens de looptijd van de polis?
4.11.
De rechtbank acht aannemelijk - gezien het door Rabobank ter zitting gesteld, hetgeen door [eiser] niet is betwist - dat de beslissing van [eiser] in november 2008, om niet meer te beleggen in het aandelenfonds, maar in het garantiefonds, niet is ingegeven door het feit dat hij zich toen (pas) heeft gerealiseerd dat hij risicovol belegde in aandelen, door middel van het aandelenfonds, maar dat hij als gevolg van de beurscrash veel verlies had geleden met de belegging in aandelen in het aandelenfonds en hij gelet daarop koos voor de zekerheid van het garantiefonds. Die beurscrash was ook voor Rabobank niet voorzienbaar, zodat Rabobank [eiser] daarvoor ook niet had kunnen waarschuwen. Anders gezegd: dat de waarde van de polis is gedaald, is een gevolg van een gebeurtenis die voor Rabobank niet was te voorzien.
4.12.
Het verwijt van [eiser] , dat Rabobank bij de omzetting van de vrijgevallen koopsompolissen als extra storting in de pensioenverzekering heeft verzaakt in haar zorgplicht, moet worden verworpen. Rabobank heeft namelijk onbetwist gesteld dat [eiser] buiten haar om heeft besloten om extra geld in de pensioenpolis te stoppen ter belegging in het aandelenfonds. Bovendien heeft Rabobank, eveneens onbetwist, aangevoerd dat zij op 4 maart 2008 [eiser] juist heeft geadviseerd om het vrijgevallen kapitaal
niette storten op zijn toenmalige polis bij ZwitserLeven. Verder is in dit verband naar het oordeel van de rechtbank relevant dat die bijstorting is geschied begin 2008, derhalve vóór de beurscrash die is ingezet met het omvallen van de bank Lehman Brothers. Vervolgens heeft [eiser] – twee maanden na het faillissement van Lehman Brothers – wederom buiten Rabobank om, besloten om rechtstreeks bij ZwitserLeven zijn fondskeuze te wijzigen.
4.13.
Ten slotte voert Rabobank ook terecht aan dat is belegd op lange termijn – de voorziene termijn was zestien jaar – maar [eiser] zelf, vroegtijdig en zonder in verband daarmee advies in te winnen bij Rabobank, heeft besloten om de aandelen te verkopen, juist op het moment dat de betreffende aandelen sterk in waarde waren gedaald. Ook voor deze keuze kan Rabobank derhalve niet aansprakelijk worden gehouden.
4.14.
Gelet op het hiervoor overwogen valt niet in te zien hoe Rabobank toerekenbaar tekort zou zijn geschoten jegens [eiser] tijdens de looptijd van de polis.
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet in het licht van hetgeen gesteld is in het lichaam van de conclusie van antwoord geen gronden om de verzochte ‘werkelijke’ proceskosten toe te kennen.
De kosten aan de zijde van Rabobank worden (conform het liquidatietarief) tot heden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2,0 punten × € 2.228,-, tarief IV)
Totaal € 4.220,00
4.16.
De rechtbank zal de gevorderde rente over de proceskosten toewijzen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 4.220, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT