In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen STICHTING WONEN ZUID en [naam onderbewindgestelde]. De eisende partij, Wonen Zuid, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van huurachterstand. De huurovereenkomst betrof een woonruimte die door [naam onderbewindgestelde] werd gehuurd tegen een maandelijkse huurprijs van € 661,17. Wonen Zuid stelde dat [naam onderbewindgestelde] toerekenbaar tekortgeschoten was in haar betalingsverplichtingen, wat leidde tot een huurachterstand van vier maanden. De gedaagde partij voerde aan dat zij door een verhuizing tijdelijk zonder inkomsten had gezeten en nu een bijstandsuitkering ontving, waarmee zij de huurachterstand in termijnen wilde betalen.
De kantonrechter oordeelde dat de betalingsonmacht van [naam onderbewindgestelde] niet in de weg stond aan de toewijzing van de vordering. Er was geen rechtsgrond aangetoond voor het niet nakomen van de huurbetalingsverplichtingen. De rechter wees de vorderingen van Wonen Zuid toe, inclusief de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Tevens werd [naam onderbewindgestelde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter merkte op dat Wonen Zuid bereid was om [naam onderbewindgestelde] te helpen, nu er een bewindvoerder was aangesteld.
Het vonnis bevatte ook bepalingen over de kosten die [naam onderbewindgestelde] aan Wonen Zuid moest vergoeden, inclusief de wettelijke rente en de kosten van de gemachtigde. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.