ECLI:NL:RBLIM:2021:2928

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
8650827 CV EXPL 20-3425
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht: Toewijzing huurachterstand en afwijzing ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 31 maart 2021, is er een geschil tussen eiser en gedaagde over een huurovereenkomst. Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde J.M.H.C. Haenen, vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege huurachterstand. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Kreutzkamp, erkent een huurachterstand, maar beroept zich op de tenzij-clausule van artikel 6:265 BW, stellende dat hij door de coronacrisis tijdelijk in financiële problemen is geraakt.

De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand van gedaagde, hoewel deze vier maanden bedraagt, niet leidt tot ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter overweegt dat de tekortkoming van gedaagde van bijzondere aard of geringe betekenis is, omdat hij de huurachterstand direct heeft voldaan zodra hij financiële middelen had. De rechter wijst de vordering tot ontbinding en ontruiming af, maar kent de huurachterstand van januari 2021 toe, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 586,96 worden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij huurachterstanden rekening te houden met de omstandigheden van de huurder, vooral in het licht van de coronacrisis, en bevestigt dat niet elke huurachterstand automatisch leidt tot ontbinding van de huurovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8650827 CV EXPL 20-3425
Vonnis van de kantonrechter van 31 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde J.M.H.C. Haenen, gerechtsdeurwaarder,
tegen
[gedaagde],
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. A.J.J. Kreutzkamp.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de door [eiser] ten behoeve van de mondelinge behandeling genomen akte met producties
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst op grond waarvan [gedaagde] van [eiser] huurt de kamer / woonruimte met aanhorigheden (eerste verdieping) staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , tegen een maandelijkse bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 201,08.
2.2.
[eiser] vordert samengevat:
  • primair ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van de achterstallige huurpenningen tot en met juli 2020, vermeerderd met de wettelijke rente, een vergoeding gelijk aan huur over de periode van gebruik van de woning door [gedaagde] vanaf 1 augustus 2020 tot datum van ontruiming en een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten,
  • subsidiair betaling van de achterstallige huurpenningen tot en met juli 2020, vermeerderd met de wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten,
  • primair en subsidiair betaling van de proceskosten.
2.3.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn contractuele betalingsverplichtingen.
2.4.
[gedaagde] heeft veweer gevoerd.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Voor zover er van de zijde van [eiser] huuropzeggingen zijn gedaan – [gedaagde] stelt daarmee niet bekend te zijn – heeft te gelden dat deze als productie 2 bij dagvaarding in het geding gebrachte opzeggingsbrieven niet voldoen aan de vereisten als voorgeschreven in artikel 7:271 BW. De opzeggingen zijn niet geschied bij exploot of aangetekende brief. Evenmin heeft [eiser] op basis van de beweerdelijke huuropzeggingen een beëindigingsvordering ingesteld volgens boek 7 BW.
3.2.
[gedaagde] betwist het bestaan van een huurachterstand niet. [gedaagde] doet een beroep op de tenzij-clausule van artikel 6:265 BW. Daartoe voert [gedaagde] aan dat hij een aantal maanden geen loon heeft ontvangen omdat zijn werkgever door de coronacrisis is getroffen en zijn werkgever pas in augustus 2020 aanspraak kon maken op steunmaatregelen. [gedaagde] stelt onder verwijzing naar de bankafschriften dat op 10 augustus 2020 de huur van de maanden april, mei en juni 2020 zijn voldaan, op 25 augustus 2020 de huur van de maanden juli en augustus 2020, op 31 augustus 2020 de huur van de maand september 2020 en op 18 januari 2021 de huur van de maanden november en december 2020.
3.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling stelt [eiser] zich op het standpunt dat de huur over de maanden september 2020, november 2020, december 2020 en januari 2021 niet zijn voldaan. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] met het overleggen van de bankafschriften voldoende heeft aangetoond dat hij de huur over de maanden september, november en december 2020 heeft betaald. Het vorenstaande brengt met zich dat de huur over de maand januari 2021 van € 201,08, waarvan [gedaagde] de verschuldigdheid ook heeft erkend, zal worden toegewezen.
3.4.
Uit het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling of ontbinding naar de aard en betekenis van de tekortkoming gerechtvaardigd is, dient rekening gehouden te worden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder worden ook omstandigheden gerekend die na de gestelde tekortkoming hebben plaatsgevonden (HR 22 augustus 1992, NJ 1992, 715, ECLI:NL:HR:1992:ZC0673 en Hoge Raad van 29 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
3.5.
[gedaagde] had op het moment van dagvaarden een huurachterstand van vier maanden. Derhalve is [gedaagde] jegens [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting. Een huurachterstand van deze omvang rechtvaardigt in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Uit de door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de tekortkoming van bijzondere aard of geringe betekenis is, waardoor de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde in dit geval niet gerechtvaardigd zijn. Het gaat om een relatief korte periode van niet nakoming van diens huurbetalingsverplichting. Zodra er financiële middelen waren, werd de huurachterstand meteen voldaan. Dat er sprake is van structurele herhaalde wanbetaling aan de zijde van [gedaagde] is weliswaar door [eiser] gesteld, maar bij gebrek aan een onderbouwing niet gebleken. Anders dan [eiser] meent, volgt dit niet uit de overgelegde sms-berichten (met als inhoud “denke ahn die Miete”). Met de mededeling van [eiser] dat hij geen vertrouwen meer heeft in de heer Kort (de werkgever van [gedaagde] die de huur betaalt), omdat deze overal schulden heeft, kan geen rekening worden gehouden. De heer Kort is geen procespartij.
3.6.
Het vorenstaande brengt met zich dat de gevorderde ontbinding en ontruiming, alsmede de gevorderde betaling van (een bedrag gelijk aan) de huurprijs tot aan de ontruiming worden afgewezen.
3.7.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
3.8.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt voor toewijzing gereed.
3.9.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 236,00
- gemachtigde salaris €
248,00(2 punten x € 124,00)
Totaal € 586,96

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 201,08 aan huurachterstand over de maand januari 2021, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiser] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 586,96,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken.
CJ